200900141/1/H3.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 december 2008 in zaak nr. 07/2813 in het geding tussen:
de korpsbeheerder van de politie regio Utrecht.
Bij besluit van 17 september 2007 heeft de korpsbeheerder van de politie regio Utrecht (hierna: de korpsbeheerder) gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2007, in zaak nr.
200608032/1, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. De korpsbeheerder heeft het bezwaar gericht tegen het besluit van 25 augustus 2004 waarbij is geweigerd documenten te verstrekken, gegrond verklaard en het gevraagde document (hierna: mutatie 2) gedeeltelijk verstrekt.
Bij uitspraak van 9 december 2008, verzonden op 11 december 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 september 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 maart 2009 heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de op 29 november 2003 door Koerden in Utrecht gehouden demonstratie.
2.3. Bij besluit van 17 september 2007 heeft de korpsbeheerder het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2004 gegrond verklaard voor zover mutatie 2 niet openbaar is gemaakt, en dit document alsnog openbaar gemaakt, met uitzondering van de in dit document opgenomen persoonsgegevens.
2.4. Ter zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van [appellant] het hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat de korpsbeheerder openbaarmaking van het geboortejaar van de in mutatie 2 genoemde persoon heeft mogen weigeren met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, ingetrokken. Voor het overige heeft hij verklaard dat het hoger beroep niet ziet op het oordeel van de rechtbank dat de openbaarmaking van het geslacht reeds heeft plaatsgevonden en dat door openbaarmaking van de woonplaats in combinatie met andere gegevens, de identiteit van de in mutatie 2 genoemde persoon achterhaald kan worden.
Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het hoger beroep zich slechts richt tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bij haar bestreden besluit in stand zijn gelaten in zoverre dat van mutatie 2 de eerste vijf regels in de eerste alinea niet zijn verstrekt.
2.5. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde documenten, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat openbaarmaking van de vijf weggelakte regels in de eerste alinea van mutatie 2 direct leidt tot identificatie van een persoon en daarmee tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van deze persoon. Derhalve heeft de korpsbeheerder op goede gronden meer gewicht toegekend aan de persoonlijke levenssfeer van deze persoon dan aan het belang van openbaarheid, en op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob openbaarmaking achterwege mogen laten, aldus de rechtbank.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat door openbaarmaking van de vijf weggelakte regels in de eerste alinea van mutatie 2, de identiteit van de daarin genoemde persoon achterhaald kan worden en dit een inbreuk zou vormen op diens persoonlijke levenssfeer. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat, anders dan de korpsbeheerder stelt, in het handelsregister geen personalia, met uitzondering van voornamen en familienamen, staan vermeld zodat de korpsbeheerder dit niet als argument kan gebruiken om die gegevens niet openbaar te maken.
2.7. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van het door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde document.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de vijf weggelakte regels in de eerste alinea van mutatie 2 gegevens bevatten die, op zichzelf en in combinatie met elkaar, zonder onevenredige inspanning te herleiden zijn tot een persoon. Het enkele feit dat in het handelsregister geen personalia zouden staan vermeld, wat hier ook van zij, maakt dit niet anders nu met behulp van andere methoden eveneens de identiteit van de betrokken persoon te achterhalen is.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van de vijf regels in de eerste alinea van mutatie 2, inbreuk zou maken op de persoonlijke levenssfeer van de persoon waarop de hiervoor genoemde gegevens betrekking hebben.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang waarop hij zich heeft beroepen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob openbaarmaking van de vijf regels in de eerste alinea van mutatie 2 heeft mogen weigeren.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009