200901784/1/H1.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2009 in zaken nrs. 08/2112 en 08/2115 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] tot zes appartementen.
Op 20 oktober 2007 heeft [vergunninghoudster] bouwvergunning tweede fase van rechtswege verkregen.
Bij separate besluiten van 14 april 2008 heeft het college het door
[appellanten] tegen de besluiten van 23 augustus 2007 en 20 oktober 2007 gemaakte bezwaren respectievelijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2009, verzonden op 4 februari 2009, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2009, waar [appellanten], in persoon, vergezeld van C.J. Hadderingh, gemachtigde, zijn verschenen. Het college en [vergunninghoudster] zijn - met bericht - niet verschenen.
Ter zitting is de zaak terugverwezen naar een meervoudige kamer.
Het college en [vergunninghoudster] hebben vervolgens nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 21 september 2009, waar [appellanten], in persoon, en het college vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door T.W. Hendriks, gemachtigde, als partij gehoord.
2.1. Anders dan [appellanten] betogen, is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellanten] niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning eerste fase en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
Het college heeft aan de wettelijke publicatieplicht van de bouwaanvraag voldaan. Publicatie van bouwaanvragen via het internet en van verleende bouwvergunningen is niet wettelijk voorgeschreven en evenmin aan [appellanten] toegezegd. De door [appellanten] gestelde omstandigheid dat bezorging van het huis-aan-huisblad 'De Brug', waarin de publicatie van de bouwaanvraag en van de verleende bouwvergunning heeft plaatsgevonden, niet is gegarandeerd, levert onvoldoende reden op om aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Indien sprake zou zijn van een gebrekkige bezorging, had het op de weg van [appellanten] gelegen om maatregelen te nemen teneinde te bewerkstelligen dat 'De Brug' bij hen wordt bezorgd, danwel dat zij langs andere weg van de inhoud van 'De Brug' kennis hadden kunnen nemen.
2.1.1. Het betoog van [appellanten] dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat uit de publicatie van de verleende bouwvergunning niet valt op te maken dat ook de aan de woning grenzende garage of studio, voorzien van [locatie 2], bij de verbouw tot zes appartementen wordt betrokken, slaagt niet. [appellanten] hebben eerst in januari 2008, derhalve enkele maanden na het einde van de bezwaartermijn, van de publicatie van de verleende bouwvergunning kennis genomen, zodat zij door die publicatie niet kunnen zijn misleid. Overigens blijkt uit de kadastrale gegevens en de WOZ-taxatieverslagen dat [locatie 2] geen officiële aanduiding van het perceel is, zodat in de publicatie van de bouwaanvraag en de verleende bouwvergunning met vermelding van [locatie] kon worden volstaan.
2.2. Nu het college het bezwaar van [appellanten] tegen het besluit van 23 augustus 2007 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de bezwaren van [appellanten] tegen dat besluit.
2.3. Voorts is het oordeel van de rechtbank juist dat de bezwaren van [appellanten] dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, hun leefomgeving aantast, buitenproportioneel en onooglijk is, in het kader van de verleende bouwvergunning tweede fase niet in aanmerking kunnen worden genomen. Deze bezwaren kunnen ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet slechts bij de bouwvergunning eerste fase aan de orde komen. De bouwvergunning tweede fase kan ingevolge artikel 56a, derde lid, van de Woningwet nog slechts worden getoetst aan de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en aan het Bouwbesluit 2003. De bezwaren van [appellanten] kunnen dan ook niet leiden tot het door hen daarmee beoogde doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009