200901505/1/H1.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 6 februari 2009 in zaken nrs. 08/2131 en 08/2132 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2009, verzonden op 12 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Looijen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], in persoon, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een gedeeltelijk schuine kap op een bestaande platte aanbouw aan de woning op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Steenenkamer 2000, partiële herziening 2004-1" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden W" met bouwklasse "Wb".
Ingevolge artikel 1, onder 16, van de planvoorschriften wordt verstaan onder hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
Ingevolge artikel 4, lid B, aanhef en onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) mag de achtergevel van hoofdgebouwen ten hoogste 15 m achter de voorgevel worden gebouwd.
Ingevolge lid B, onder g, voor zover thans van belang, bedraagt de minimum dakhelling binnen de bouwklasse "Wb" 40°.
Ingevolge lid C, aanhef en onder 1, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B, en toestaan dat ten hoogste 10% wordt afgeweken van genoemde, of van de plankaart af te lezen of te meten, maten.
Ingevolge lid C, aanhef en onder 7, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B.1.g en toestaan dat hoofdgebouwen voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de begane grond verdieping worden voorzien van een platte afdekking.
2.3. De woning dient, ook na verwezenlijking van het bouwplan, te worden aangemerkt als hoofdgebouw op het perceel. Het college heeft voor het bouwplan met toepassing van artikel 4, lid C, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften vrijstelling van het bestemmingsplan verleend, omdat de achtergevel van het bouwplan meer dan 15 m achter de voorgevel wordt gebouwd.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet met toepassing van artikel 4, lid C, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften vrijstelling kon verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan meer dan 10% afwijkt van de in artikel 4, lid B, aanhef en onder e, van de planvoorschriften genoemde maat van 15 m achter de voorgevel.
2.4.1. De betekenis van het begrip "voorgevel" is in het bestemmingsplan niet omschreven. Voor de uitleg daarvan wordt onder die omstandigheden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven: "gevel aan de voorzijde van een gebouw". Aan het begrip gevel wordt in het algemeen spraakgebruik de betekenis gegeven: "voormuur van een gebouw".
Anders dan [appellant] aanvoert, maken de erker, voorzien aan een gedeelte van de voormuur, alsmede de dakgoot en het dakvlak geen deel uit van de voormuur van de woning op het perceel. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht heeft overwogen dat het college terecht niet vanaf de erker, de dakgoot of het dakvlak heeft gemeten. De achtergevel wordt, naar bij deze uitleg van het begrip "voorgevel" niet in geschil is, 16,1 m achter de voorgevel gebouwd. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de overschrijding 1,1 m bedraagt en dat dat minder is dan 10% van de op grond van artikel 4, lid B, aanhef en onder e, van de planvoorschriften toegestane 15 m. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten. Daartoe voert hij aan dat het college niet met toepassing van artikel 4, lid C, aanhef en onder 7, van de planvoorschriften vrijstelling voor het bouwplan kon verlenen. Voorts voert hij daartoe aan dat niet de procedure is gevolgd die is vereist voor het verlenen van vrijstelling.
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, lid B, onder 1, sub g, van de planvoorschriften en het besluit van 27 oktober 2008 wegens strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet vernietigd. Aangezien het college bij dit besluit geen vrijstelling heeft verleend van de strijdigheid met artikel 4, lid B, onder g, van de planvoorschriften, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 oktober 2008 geheel in stand blijven. Door te bepalen dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven, is niet een vrijstelling verleend die benodigd is om de strijdigheid met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet op te heffen. Het betoog slaagt.
2.5.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 oktober 2008 geheel in stand blijven.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 6 februari 2009 in zaken nrs. 08/2131 en 08/2132, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 oktober 2008 geheel in stand blijven;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Voorst aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009