ECLI:NL:RVS:2009:BJ8924

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901962/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen na ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin zijn beroep tegen een besluit van de stichting CBR ongegrond werd verklaard. Het CBR had op 18 maart 2008 besloten om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B voor een termijn van twee jaar te registreren. Dit besluit volgde op een eerdere ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] op 23 augustus 2006, wegens het niet meewerken aan een opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).

De rechtbank oordeelde dat het besluit van 23 augustus 2006 in rechte onaantastbaar was geworden, omdat [appellant] hiertegen geen bezwaar had gemaakt. In hoger beroep betoogde [appellant] dat deze ongeldigverklaring niet terecht was, omdat hij door taalproblemen niet in staat was om de locatie van de EMA te vinden. Hij stelde dat het CBR erkende dat hem geen verwijt kon worden gemaakt, omdat het CBR de kosten van de EMA had gerestitueerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het CBR bij de besluitvorming over de registratie van de verklaring van geschiktheid geen rekening hoefde te houden met de omstandigheden rondom de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De registratie was gebaseerd op de uitslag van een medische keuring van 25 januari 2008, waaruit bleek dat [appellant] slechts voor een termijn van twee jaar geschikt werd geacht. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep ongegrond was.

Uitspraak

200901962/1/H3.
Datum uitspraak: 30 september 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2009 in zaak nr. 08/1246 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) besloten om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B voor een termijn van twee jaar te registreren.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2009, verzonden op 19 februari 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt, gemeente Bronckhorst, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder b, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid registreert het CBR, indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling), worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is in paragraaf 8.8. "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
2.2. Bij besluit van 23 augustus 2006 is het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard wegens het niet meewerken aan de hem opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA). Vervolgens is, nadat hij daartoe een Eigen verklaring had ingediend, bij besluit van 29 januari 2007 ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid geregistreerd voor de duur van een jaar vanwege recente alcoholproblematiek. Op 3 augustus 2007 heeft [appellant] wederom een Eigen verklaring ingediend, hetgeen heeft geleid tot het in bezwaar gehandhaafde besluit van het CBR om hem geschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B voor een termijn van twee jaar. Voor deze termijnbeperking van twee jaar baseert het CBR zich op een specialistisch rapport dat is opgesteld naar aanleiding van een keuring die op 25 januari 2008 heeft plaatsgevonden. In dit rapport heeft de keuringsarts het CBR geadviseerd [appellant] geschikt te achten voor een termijn van twee jaar vanwege de nog gebruikte psychofarmaca. Het CBR heeft op grond hiervan en vanwege het feit dat [appellant] eerder voor een jaar geschikt is verklaard, dit advies overgenomen.
2.3. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of zich omstandigheden voordoen op grond waarvan in dit geval niet van de rechtmatigheid van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 23 augustus 2006 moet worden uitgegaan.
2.4. [appellant] betoogt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 augustus 2006, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden, aangezien dit zijn oorzaak vindt in hem niet toe te rekenen inburgeringsproblematiek.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank, door te overwegen dat het besluit van 23 augustus 2006 formele rechtskracht heeft gekregen en derhalve moet worden uitgegaan van de juistheid van dit besluit en de wijze waarop het tot stand is gekomen, heeft miskend dat bepaalde vaststellingen en rechtsoordelen, die ten grondslag zijn gelegd aan het in rechte onaantastbaar geworden besluit, in procedures tegen daarop voortbordurende besluiten nog ter discussie kunnen staan. Volgens [appellant] is hetgeen ten grondslag is gelegd aan de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, te weten het niet verlenen van de vereiste medewerking aan de hem opgelegde EMA, niet juist, nu hij destijds wegens taalproblemen de locatie waar de EMA plaatsvond niet heeft kunnen vinden en hij het CBR hiervan direct op de hoogte heeft gesteld. Bovendien heeft hij nogmaals betaald om alsnog deel te nemen aan de hem opgelegde EMA, maar bleek tijdens het hierbij behorende voorgesprek dat [appellant] de Nederlandse taal onvoldoende beheerste om in aanmerking te komen voor een EMA. Het CBR heeft vervolgens niet alleen de kosten van de tweede EMA, maar ook van de eerste, aan hem gerestitueerd. Volgens [appellant] blijkt hieruit dat het CBR erkent dat hem niet viel te verwijten dat hij de locatie niet kon vinden en is het rijbewijs dus ten onrechte ongeldig verklaard. Nu het rijbewijs niet ongeldig had mogen worden verklaard, had het CBR ook niet tot het opleggen van een onderzoek en een rijproef als vermeld in artikel 101 van het Reglement mogen overgaan, aldus [appellant]. Door dit toch te doen en op grond hiervan te beslissen om de registratie van de verklaring van geschiktheid te beperken tot twee jaar, heeft het CBR volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden met voornoemde feiten en omstandigheden en geen zorgvuldige belangenafweging aan het besluit van 15 juli 2008 ten grondslag gelegd, hetgeen de rechtbank heeft miskend.
2.4.1. Aangezien [appellant] niet is opgekomen tegen het besluit van 23 augustus 2006, is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden, hetgeen inhoudt dat het niet meer kan worden vernietigd door de bestuursrechter. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat dit tot gevolg heeft dat thans van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan, zowel wat de wijze van tot stand komen als wat de inhoud betreft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr.
200800596/1), kan slechts in uitzonderlijke gevallen reden bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken, namelijk indien door toedoen van het bestuursorgaan niet aan betrokkene kan worden toegerekend dat hij de procedure bij de administratieve rechter ongebruikt heeft gelaten of niet heeft voltooid of het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit uitdrukkelijk en tijdig heeft erkend. Van een dergelijke erkenning is in deze zaak niet gebleken, nu het CBR in verweer bij de rechtbank heeft verklaard dat de kosten van de EMA zijn terugbetaald uit oogpunt van zorgvuldigheid en niet omdat het besluit van 23 augustus 2006 op onjuiste gronden zou zijn genomen. Evenmin is gebleken van een situatie dat door toedoen van het CBR aan [appellant] niet kan worden toegerekend dat hij geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen dat besluit. Dat [appellant] vanwege inburgeringsproblematiek geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit dient, wat hier ook van zij, voor zijn rekening en risico te komen.
Het betoog van [appellant] dat het in rechte onaantastbaar zijn van een besluit niet in de weg hoeft te staan aan een oordeel omtrent de juistheid van hetgeen aan dat besluit ten grondslag is gelegd in geval van toekomstige besluiten die daarop voortborduren, kan reeds niet slagen omdat het in bezwaar gehandhaafde besluit om een verklaring van geschiktheid voor een termijn van twee jaar te registreren, niet is gebaseerd op het destijds niet meewerken aan de hem opgelegde EMA, maar op de uitslag van de medische keuring van 25 januari 2008.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het CBR bij de besluitvorming over de registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van [appellant] geen rekening hoefde te houden met de door [appellant] aangevoerde omstandigheden ten aanzien van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat het hoger beroep ongegrond is.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
176-611.