ECLI:NL:RVS:2009:BJ8908

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900821/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage. De aanvraag werd afgewezen op 19 mei 2005, waarna de appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 28 januari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing op 15 december 2008. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van één en hetzelfde rechtsbelang. De appellant stelde dat de eerdere toevoeging betrekking had op een langdurigheidstoeslag onder de Wet werk en bijstand, terwijl de huidige aanvraag om toevoeging betrekking had op verzet tegen de ongegrondverklaring van het beroep in die zaak. De Raad van State oordeelde dat de verzetprocedure niet als een aparte procedure kan worden gezien, maar dat deze rechtstreeks verband houdt met de beroepsprocedure. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag om een tweede toevoeging terecht had afgewezen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200900821/1/H2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 2008 in zaak nr. 08/2032 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [belanghebbende] afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2008, verzonden op 17 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 17 september 2009.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek), dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op bezwaar. Volgens aantekening 19 bij artikel 32 van de Wrb in het Handboek wordt, indien tegen een uitspraak of beschikking verzet wordt aangetekend, de behandeling van het geschil bij dezelfde instantie voortgezet. Het verzet zal derhalve moeten worden behandeld op basis van de in eerste instantie afgegeven toevoeging. Mocht er nog geen toevoeging zijn verleend, dan kan voor het verzet een afzonderlijke toevoeging worden verleend. Onder het voorheen geldende beleid was dit niet anders.
2.2. Bij uitspraak van 21 november 2007, in zaak nr.
200703402/1, heeft de Afdeling het besluit op bezwaar van 23 augustus 2005 vernietigd omdat de raad [appellant] ten onrechte niet als belanghebbende had aangemerkt en het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Bij het nieuw genomen besluit op bezwaar van 28 januari 2008 heeft de raad, onder verwijzing naar het onder 2.1 weergegeven wettelijk kader, de afwijzing bij het besluit van 19 mei 2005 van de aanvraag om toevoeging gehandhaafd, omdat de door [appellant] verleende rechtsbijstand wordt geacht te vallen onder het bereik van de eerder afgegeven toevoeging.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van één en hetzelfde rechtsbelang. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bij de verleende toevoeging voor de zaak ten gronde ging om het al dan niet recht hebben op een langdurigheidstoeslag in het kader van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) terwijl het bij de onderhavige, tweede toevoegingsaanvraag ging om verzet tegen de ongegrondverklaring van het beroep in die zaak waarbij de kennelijkheid van die beslissing aan de orde is. Dit is volgens [appellant] een ander rechtsbelang en derhalve had voor het verzet een toevoeging moeten worden toegekend. [appellant] stelt zich voorts op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat verzet moet worden gezien als een incident in de procedure. Volgens hem eindigt de bestuursrechtelijke procedure met de einduitspraak en is verzet een aparte procedure met een eigen rechtsbelang.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaken nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel, in geval van één procedure, sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
Dat het bij verzet alleen gaat over de "kennelijkheid" van de beslissing van de rechter in de zaak over de afwijzing van een langdurigheidstoeslag op grond van de WWB, waarvoor eerder een toevoeging is verleend, betekent niet dat de onderhavige aanvraag om toevoeging een ander rechtsbelang betreft dan de eerder verleende toevoeging. Ook de verzetprocedure diende ertoe om uiteindelijk een oordeel van de rechter ten gronde te krijgen over de hoofdzaak. De verzetprocedure hield voorts rechtstreeks verband met de beroepsprocedure. Niet gesproken kan worden van een afzonderlijke procedure, zoals de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen. Het betoog van [appellant] dat het bestuursprocesrecht in tegenstelling tot het burgerlijk procesrecht het begrip "incident" niet kent, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit aan het eigen karakter van de bestuursrechtelijke verzetprocedure niet afdoet.
2.3.2. Derhalve is het beleid dat is neergelegd in aantekening 19 bij artikel 32 van de Wrb in het Handboek, in overeenstemming met de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de raad het verzoek om een tweede toevoeging terecht heeft afgewezen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
18-621.