ECLI:NL:RVS:2009:BJ8895

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900793/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor recreatiewoningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin het beroep van de appellant tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van tien recreatiewoningen door het college van burgemeester en wethouders van Staphorst ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de bouwvergunning had kunnen verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De appellant betoogde dat de bouwtekeningen niet correct waren en dat de inhoud van de recreatiewoningen groter was dan toegestaan. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende gegevens had om de aanvraag te beoordelen en dat de afwijkingen van het bestemmingsplan niet significant waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college de belangen van de vergunninghoudster zwaarder mocht laten wegen dan die van de appellant. De rechtbank had terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200900793/1/H1.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 23 december 2008 in zaak nr. 08/629 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Staphorst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Staphorst (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van tien recreatiewoningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 200900851/1/H1, behandeld op 28 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, het college, vertegenwoordigd door ing. R. Stegeman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en de Stichting Historische Automobielen Zandbergen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door C. van Eijkelenburg, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van tien recreatiewoningen aan de westelijke zijde van de Veldhuisweg met een oppervlakte van circa 85 m² en een inhoud van 206 m³ op kavels die variëren in grootte van circa 350 m² tot circa 500 m².
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwtekeningen bij de aanvraag niet correct zijn, nu zijns inziens relevante informatie op de situatietekening ontbreekt.
2.2.1. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat niet is voldaan aan de eisen aan tekeningen die worden gesteld in de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab), faalt dit betoog. Daargelaten of de bouwtekeningen aan deze eisen voldoen, volgt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 augustus 2007 in zaak nr. 200609028/1, www.raadvanstate.nl), uit het enkele feit dat niet is voldaan aan vereisten, gesteld bij het Biab, niet dat de bouwvergunning om die reden niet in stand kan blijven. Het is aan het bestuursorgaan om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Voor het oordeel dat het college zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen, heeft de rechtbank in het beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om te oordelen dat het college niet in redelijkheid een norm van één parkeerplaats per recreatiewoning mag hanteren. Daartoe voert hij aan dat de gebruikers van de recreatiewoningen mogelijk allen hun auto's tegelijkertijd ter plaatse parkeren en vervolgens gasten ontvangen die eveneens hun auto ter plaatse moeten parkeren.
2.3.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Staphorst, voor zover thans van belang, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
2.3.2. Het college hanteert als vaste gedragslijn dat bij woningen met een recreatieve bestemming per woning minimaal één parkeerplaats dient te zijn voorzien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college deze gedragslijn in dit geval, gelet op de oppervlakte en inhoud van de recreatiewoningen, heeft mogen hanteren. Aangezien het bouwplan voorziet in tien recreatiewoningen, waarbij blijkens de situatietekening tien parkeerplaatsen zijn voorzien, is in voldoende mate voorzien in ruimte ten behoeve van het parkeren van auto's.
2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "verblijfsrecreatieve doeleinden".
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt bij de toepassing van deze voorschriften de inhoud van gebouwen gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidingsmuren en dakvlakken en boven begane-grondvloeren.
Ingevolge artikel 17, onderdeel B, aanhef en onder derde lid, sub b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op de tot "verblijfsrecreatieve doeleinden" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat voor zomerhuizen geldt dat de inhoud, inclusief bijgebouw/berging, ten hoogste 200 m³ bedraagt.
Ingevolge artikel 17, onderdeel C, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 34, onderdeel A, in ieder geval het gebruik van zomerhuizen en kampeermiddelen voor permanente bewoning verstaan.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, dient een afstand uit de wegas van 15 m in acht te worden genomen wanneer op gronden grenzend aan de bestemming "verkeersdoeleinden" gebouwen worden opgericht.
Ingevolge het tweede lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer geen bezwaar bestaat.
Ingevolge artikel 32, tweede lid, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het plan voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze voorschriften genoemde, dan wel op de kaart aangegeven maten.
Ingevolge artikel 34, onderdeel A, van de planvoorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.5. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, aangezien de inhoud van de recreatiewoningen groter is dan het bestemmingsplan toestaat en de afstand tot de as van de Veldhuisweg van twee van de recreatiewoningen minder dan 15 m bedraagt. Het college heeft daarvan vrijstelling verleend met toepassing van artikel 32, tweede lid, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften onderscheidenlijk artikel 31, tweede lid, van de planvoorschriften.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voorts in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bouwplan met het oog op permanente bewoning wordt opgericht. Daartoe voert hij aan dat de inhoud van de recreatiewoningen groter is dan nodig voor recreatiedoeleinden en dat zij niet bedrijfsmatig zullen worden geëxploiteerd.
2.6.1. De omstandigheden dat de inhoud van de recreatiewoningen 206 m³ is in plaats van de bij bestemmingsplan toegestane 200 m³ en door [vergunninghoudster] zullen worden verkocht, betekent niet dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de recreatiewoningen uitsluitend of mede zullen worden gebruikt voor permanente bewoning. Geen grond bestaat derhalve voor het oordeel dat het met het bouwplan beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet met toepassing van artikel 32, tweede lid, van de planvoorschriften vrijstelling kon verlenen. Daartoe voert hij aan dat de overdekte terrassen als gebouw kunnen worden aangemerkt.
2.7.1. De omstandigheid dat de overdekte terrassen deel uitmaken van het gebouw, betekent, gelet op artikel 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften niet dat de terrassen moeten worden meegerekend bij de berekening van de inhoud van de zomerhuizen. De overdekte terrassen bij de zomerhuizen zijn niet aan alle zijden omsloten door gevels. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat zij gelet op artikel 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften niet moeten worden meegerekend bij de berekening van de inhoud van de zomerhuizen. De inhoud van de zomerhuizen bedraagt zonder de terrassen, naar niet in geschil is, 206 m³. Het gaat derhalve om een afwijking van niet meer dan 10% van 200 m³.
2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij ten eerste aan dat door het voorgaande bestemmingsplan, door de informatie die is gegeven op een voorlichtingavond, door de verkoopbrochure, door het vaststellen van het bestemmingsplan, door de Kampeerverordening van de gemeente Staphorst en door de vergunning op grond van de Wet milieubeheer bij hem het vertrouwen is gewekt dat ter plaatse van de Veldhuisweg een groenstrook zou worden gerealiseerd. Ten tweede voert hij daartoe aan dat het bouwplan in strijd is met de recreatienota van de gemeente Staphorst. Hij voert ten derde daartoe aan dat het bouwplan in strijd is met het Groenbeleidsplan Staphorst. Ten vierde voert hij daartoe aan dat het bouwplan in strijd is met het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening recreatieparken IJhorst". Ten vijfde voert hij aan dat het bouwplan in strijd is met het Streekplan Overijssel 2000+. Hij voert ten zesde aan dat het bouwplan in strijd is met rijksbeleid, dat zich volgens hem verzet tegen de bouw van recreatiewoningen van deze omvang ter voorkoming van permanente bewoning. Ten zevende voert hij aan dat het bouwplan in strijd is met de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). Hij voert ten achtste aan dat een speelveldje verloren gaat en het verkeer ter plaatse toeneemt.
2.8.1. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college slechts vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan zou verlenen onder de voorwaarde dat ter plaatse een groenstrook zou worden gerealiseerd.
2.8.2. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom het bouwplan in strijd is met de recreatienota voor de gemeente Staphorst. Dat volgens de recreatienota, samengevat, het toeristisch product van de gemeente Staphorst zich kenmerkt door rust, ruimte en groen en massatoerisme daarbij ongewenst is, betekent niet dat het oprichten van tien zomerhuizen in strijd is met de recreatienota.
2.8.3. Volgens het Groenbeleidsplan Staphorst is voor de uitwerking van het groenbeleidsplan de visie geformuleerd dat ter versterking van het authentieke karakter van de gemeente Staphorst zal worden gestreefd naar een kwantitatief en kwalitatief goede groenvoorziening met als doel het groen een karakteristiek en structureel onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte; daarbij moet aandacht zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van kernen, straten, landschappen en dergelijke, leefbaarheid en veiligheid van woon- en werkgebieden, recreatief gebruik en beleving van natuurwaarden in de openbare ruimte en efficiënte werkwijzen en kostenbeheersing. [appellant] heeft hierop gewezen maar heeft niet onderbouwd waarom het bouwplan volgens hem hiermee in strijd is.
2.8.4. [appellant] heeft voorts niet onderbouwd waarom het bouwplan volgens hem in strijd is met het voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening recreatieparken IJhorst". Voor zover hij beoogt te betogen dat het kappen van bomen op het perceel in strijd is met dit voorontwerp, wordt overwogen dat het college ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat bij het verwezenlijken het bouwplan niet meer bomen worden gekapt dan het geval zou zijn indien overeenkomstig het bestemmingsplan zou worden gebouwd.
2.8.5. In het streekplan Overijssel 2000+ is vermeld dat voor nieuwe complexen dient te worden aangetoond dat de huurdersmarkt het nieuwe aanbod kan opnemen. Geen aanwijzingen bestaan dat de huurdersmarkt het aanbod waarin het bouwplan voorziet niet kan opnemen. Het bestemmingsplan maakt voorts de bouw van tien zomerhuizen met een inhoud van 200 m³ mogelijk. Het door [appellant] aangevoerde leidt derhalve niet tot het daarmee beoogde doel.
2.8.6. Het betoog dat het rijksbeleid zich verzet tegen de bouw van grote recreatiewoningen als voorzien in het bouwplan, heeft [appellant] niet onderbouwd en faalt derhalve.
2.8.7. Niet in geschil is dat het bouwplan niet is gelegen binnen de in de VNG-brochure vermelde afstanden wat geluid betreft van 50 m van de woning van de [familie]. De omstandigheid dat hiermee wordt afgeweken van de VNG-brochure, betekent niet dat het college om die reden geen vrijstelling heeft mogen verlenen. Gelet op de geringe afwijking van het bouwplan van het bestemmingsplan, heeft het college geen doorslaggevend belang hoeven toekennen aan de afwijking van de VNG-brochure.
2.8.8. Het college heeft de belangen van [vergunninghoudster] zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant] bij behoud van een speelveldje en van dezelfde mate van verkeer en fijn stof. Bij het besluit op bezwaar heeft het college overwogen dat de afwijking van het bestemmingsplan niet significant is en dat het niet aannemelijk is dat door deze afwijking de verkeersveiligheid wordt geraakt en het fijn stof toeneemt. De rechtbank heeft, gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan reeds de bouw van tien recreatiewoningen op het perceel mogelijk maakt.
2.9. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de recreatiewoningen op het park 't Veldhuijs, andere zomerhuizen in de gemeente Staphorst, het onderhoud van de sloot langs de Veldhuisweg en eventueel in de toekomst bij de zomerhuizen op te richten bijgebouwen heeft geen betrekking op het bouwplan en is derhalve niet aan de orde.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
499.