200900509/1/H2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 december 2008 in zaak nr. 08/14525 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 30 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2008, verzonden op 19 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat te 's-Gravenhage, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J.W. Visser, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 13 februari 2006 is [appellant] krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld, omdat er aanwijzingen waren om te vermoeden dat deze zich aan uitzetting zou onttrekken, nu hij niet over een geldig identiteitsdocument beschikte, van het plegen van een misdrijf werd verdacht, van een vals of vervalst reisdocument gebruikt heeft gemaakt en geen vaste woon- of verblijfplaats had.
Bij uitspraak van 6 maart 2006 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, (hierna: de rechtbank Maastricht) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
2.2. Bij brief van 7 november 2007 heeft [appellant] de staatssecretaris verzocht de schade te vergoeden die hij stelt als gevolg van het besluit van 13 februari 2006 te hebben geleden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij ten onrechte in vreemdelingenbewaring is gesteld, nu het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bij arrest van 2 juli 2007 niet bewezen heeft verklaard dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het reisdocument dat hij in bezit had, vals of vervalst was.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat, nu tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 maart 2006 geen hoger beroep is ingesteld, de rechtmatigheid van het besluit van 13 februari 2006 in rechte vaststaat en de staatssecretaris het verzoek om schadevergoeding onder verwijzing naar die uitspraak mocht afwijzen, heeft miskend dat de staatssecretaris ten onrechte aan het in die uitspraak neergelegde oordeel heeft vastgehouden, nu hij geen gelegenheid heeft gehad het tegen de inbewaringstelling ingestelde beroep ter zitting van de rechtbank Maastricht toe te lichten. Voorts heeft de rechtbank aldus de betekenis van het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 juli 2007 volgens hem miskend.
2.3.1. Uit de uitspraak van 6 maart 2006 blijkt dat [appellant], anders dan hij stelt, ter zitting van de rechtbank Maastricht op 27 februari 2006 in persoon, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde, is verschenen. Het betoog faalt in zoverre reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Het faalt ook voor het overige. In de uitspraak van 6 maart 2006 is overwogen dat, voor zover thans van belang, [appellant] van een vals of vervalst document gebruik heeft gemaakt. Uit het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 juli 2007 valt niet af te leiden dat dat niet juist is, nog daargelaten wat de betekenis daarvan zou zijn.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009