ECLI:NL:RVS:2009:BJ8619

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901887/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier in het kader van de associatieovereenkomst EEG-Turkije

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die eerder was afgewezen. De aanvraag werd afgewezen door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 27 november 2006. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris van Justitie verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 december 2008. De vreemdeling ging vervolgens in beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 13 februari 2009 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 18 september 2009 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak de grief van de vreemdeling beoordeeld, waarin hij stelde dat het beoordelingskader, zoals neergelegd in eerdere jurisprudentie, een nieuwe beperking vormde in de zin van artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol bij de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. De Afdeling oordeelde dat het beoordelingskader geen nieuwe beperking is, maar een kader dat geldt bij beroep tegen een afwijzend besluit na een eerder besluit van gelijke strekking. De grief van de vreemdeling faalde, en de Afdeling concludeerde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was.

De uitspraak bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig waren, evenals een ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200901887/1/V2.
Datum uitspraak: 18 september 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 13 februari 2009 in zaak nrs. 08/44476 en 08/21590 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 februari 2009, verzonden op 17 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 2 klaagt de vreemdeling onder meer en samengevat weergegeven dat de voorzieningenrechter door toepassing te geven aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak, dit beginsel ten onrechte niet in strijd heeft geacht met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: het Aanvullend Protocol).
2.1.1. De Afdeling verstaat de grief aldus, dat de vreemdeling zich op het standpunt stelt dat het beoordelingskader, zoals neergelegd in de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, en 12 maart 2009 in zaak nr. 200804660/1; www.raadvanstate.nl), een nieuwe beperking is, als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in onder meer het arrest van 20 september 2007 in zaak C-16/05, Tum&Dari tegen Secretary of State for the Home Department (JV 2007/494).
2.1.2. Voormeld beoordelingskader vormt het voor de rechter geldende kader, indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzend besluit nadat eerder een besluit van gelijke strekking is genomen. Het betreft derhalve niet de materiële of procedurele voorwaarden inzake de uitoefening van de vrijheid van vestiging, waaronder eerste toelating, en is reeds hierom geen nieuwe beperking, als hiervoor bedoeld. De grief faalt.
2.2. Hetgeen voor het overige in het hoger-beroepschrift is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009
284-594.
Verzonden: 18 september 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak