ECLI:NL:RVS:2009:BJ8611

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808950/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Overeenkomst Benelux/Zwitserland en Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie, die op 9 juni 2008 werd genomen. De vreemdeling had in Zwitserland verblijf gehad op basis van een Aufenthaltsbewilligung, maar diende op 17 augustus 2007 een asielaanvraag in Nederland in. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat de vreemdeling op basis van de Overeenkomst Benelux/Zwitserland aan Zwitserland zou worden overgedragen. De rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, maar de Raad van State bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. De Raad oordeelde dat de Overeenkomst Benelux/Zwitserland van toepassing was en dat de staatssecretaris de asielaanvraag op juiste gronden had afgewezen. De Raad benadrukte dat de vreemdeling niet zonder meer naar zijn land van herkomst kan worden teruggestuurd zonder dat de risico's van een dergelijke terugkeer zijn onderzocht. De rechtbank had terecht verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 30 van de Vw 2000, waaruit blijkt dat de garantie van de verdragen in beginsel bescherming biedt tegen refoulement. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag op de juiste wijze had afgewezen en dat de vreemdeling in Zwitserland niet in strijd met de non-refoulementverplichtingen zou worden behandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, zij het met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200808950/1/V3.
Datum uitspraak: 14 september 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 november 2008 in zaak nr. 08/24220 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 12 februari en 10 april 2009 heeft de vreemdeling nadere stukken ingezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (hierna: het Verdrag), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Verdrag na te leven.
Ingevolge artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), voor zover thans van belang, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 slechts afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, indien, naar het oordeel van de minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
[…]
b. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
c. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd.
2.2. De vreemdeling heeft in Zwitserland verblijf gehad op grond van een zogeheten Aufenthaltsbewilligung, geldig tot 1 februari 2008. Op 17 augustus 2007 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
Op 21 januari 2008 heeft Nederland Zwitserland verzocht de vreemdeling over te nemen op grond van de Overeenkomst tussen de Benelux-staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen van 12 december 2003 (Trb. 2004, 38; hierna: de Overeenkomst Benelux/Zwitserland), die op 1 maart 2007 in werking is getreden. Bij brief van 4 februari 2008 hebben de Zwitserse autoriteiten het verzoek geaccepteerd.
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft de staatssecretaris de door de vreemdeling ingediende asielaanvraag met toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 afgewezen.
2.3. In grief 1 betoogt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Overeenkomst Benelux/Zwitserland van toepassing is en de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 heeft mogen afwijzen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd op grond van welk verdrag Zwitserland de behandeling van de asielaanvraag op zich dient te nemen. Een zodanige verplichting kan, aldus de vreemdeling, niet voortvloeien uit de Overeenkomst Benelux/Zwitserland, omdat deze, gelet op de toelichtende nota bij die overeenkomst (Staten-Generaal, vergaderjaar 2004-2005, 29T857 (R1776), A en nr. 1), slechts betrekking heeft op de feitelijke overdracht van vreemdelingen.
2.3.1. Niet in geschil is dat Zwitserland het verzoek om overname van de vreemdeling heeft aanvaard op grond van de Overeenkomst Benelux/Zwitserland. Anders dan Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), bevat deze overeenkomst geen bepalingen met betrekking tot het behandelen van asielverzoeken.
Dit betekent echter niet dat de vreemdeling na zijn overdracht aan Zwitserland naar zijn land van herkomst zal worden verwijderd, zonder dat is onderzocht of hij de in voormelde verdragen genoemde risico's loopt indien hij naar het land van herkomst terugkeert. De rechtbank heeft in dit verband terecht verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 30, aanhef en onder d, van de Vw 2000 (Kamerstukken II 1999 2000, 26 732, nr. 7, blz. 144), waar is vermeld dat het feit dat het derde land partij is bij genoemde verdragen in beginsel de garantie biedt dat de desbetreffende vreemdeling door dat land niet in strijd met de zogeheten refoulementverboden wordt doorgestuurd naar zijn land van herkomst. Dit is, ter implementatie van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, ook tot uitdrukking gebracht in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Vb 2000, dat op 19 december 2007 in werking is getreden.
De door de vreemdeling overgelegde zogeheten Formlose Wegweisung die de Zwitserse autoriteiten hem hebben uitgereikt, leidt niet tot een ander oordeel. Uit dat stuk kan niet worden afgeleid dat de Zwitserse autoriteiten de vreemdeling de mogelijkheid hebben ontzegd een asielaanvraag in te dienen en de op grond van de internationale verdragen op hen rustende non-refoulementverplichtingen jegens hem niet in acht nemen.
Grief 1 faalt.
2.4. In grief 2 betoogt de vreemdeling dat, indien de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Overeenkomst Benelux/Zwitserland van toepassing is, zij heeft miskend dat de Verordening als supranationaal recht voorrang geniet boven die overeenkomst. In dat verband heeft hij gewezen op de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (Pb. L 53/5; hierna: de Overeenkomst EG/Zwitserland), die op een latere datum, te weten 1 maart 2008, in werking is getreden. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank miskend dat de staatssecretaris de behandeling van de asielaanvraag met toepassing van de Verordening aan zich had moeten trekken.
2.4.1. De rechtbank heeft overwogen dat ten tijde van het bestreden besluit niet alleen de Overeenkomst Benelux/Zwitserland van toepassing was, maar ook de Verordening in samenhang met de Overeenkomst EG/Zwitserland. Volgens de rechtbank blijkt uit de bewoordingen van artikel 1 van laatstgenoemde overeenkomst dat Zwitserland met ingang van 1 maart 2008 de bepalingen van de Verordening zal gaan toepassen, maar niet dat Zwitserland zal gaan deelnemen aan de Verordening.
De rechtbank heeft daarbij niet onderkend dat bedoelde overeenkomst ingevolge artikel 14, tweede lid daarvan, slechts wordt toegepast indien tevens de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en Zwitserland inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis ten uitvoer wordt gelegd.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 (Pb. L 327/15) is het Schengen-acquis met ingang van 12 december 2008 op Zwitserland van toepassing in zijn betrekkingen met onder meer Nederland. Derhalve waren, zoals de staatssecretaris terecht heeft gesteld, ten aanzien van Zwitserland de bepalingen van de Verordening ten tijde van het besluit van 9 juni 2008 nog niet van toepassing op de hier te lande door de vreemdeling ingediende asielaanvraag.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris het asielverzoek van de vreemdeling op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 in samenhang met de Overeenkomst Benelux/Zwitserland heeft mogen afwijzen. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd kan hierom buiten bespreking blijven.
Grief 2 faalt evenzeer.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
2.6. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2009
393.
Verzonden: 14 september 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak