200809289/1/H2.
Datum uitspraak: 23 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. mr. J.R. Maas, kantoorhoudende te Rotterdam, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de Stichting Steunpunt Wonen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2008 in zaak nr. 08/225 in het geding tussen appellanten.
Bij besluit van 20 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de aan de stichting Stichting Steunpunt Wonen (hierna: de Stichting) verleende subsidie voor het opheffen van de in de jaren 2004 en 2005 ontstane tekorten vastgesteld op € 100.000,00.
Bij besluit van 7 december 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door mr. J.R. Maas in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de Stichting (hierna: mr. Maas) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door mr. Maas daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, en mr. Maas bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, hoger beroep ingesteld. Zij hebben de gronden van hun beroepen aangevuld bij afzonderlijke brieven van 19 januari 2009.
Mr. Maas en het college hebben beiden een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren, ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. Maas, vertegenwoordigd door zijn kantoorgenoot mr. E.C. Visser-Buizert, advocaat te Rotterdam, vergezeld van [voormalig directeur] van de Stichting, zijn verschenen.
2.1. Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de Stichting aan het college verzocht om, voor zover thans van belang, aanvulling van de subsidies voor de jaren 2004 en 2005 met bedragen van onderscheidenlijk € 246.500,00 en € 86.500,00. De Stichting heeft in die brief onder meer te kennen gegeven dat de financiële dekking van een fors bedrag ontbreekt en dat er meer nodig is om te zorgen dat de Stichting in de komende jaren het traject naar een maatschappelijke onderneming kan voortzetten. Volgens de Stichting dient er een 'bruidsschat' te zijn om de verandering in de geldstromen te kunnen opvangen.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college aan de Stichting een eenmalige bijdrage van € 333.000,00 verleend om de tekorten die in de jaren 2004 en 2005 zijn ontstaan, te kunnen opheffen.
Bij besluit van 7 december 2007 heeft het college het bij het besluit van 20 juli 2007 ingenomen standpunt gehandhaafd, dat de Stichting bij brief van 11 oktober 2005 onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt over de hoogte van de tekorten over de jaren 2004 en 2005, nu uit de jaarrekeningen 2004 en 2005 is gebleken dat het exploitatietekort over die jaren slechts in totaal € 100.000,00 bedroeg, zodat de subsidie ingevolge artikel 4:46, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verlaagd wordt vastgesteld op dit bedrag.
De rechtbank heeft dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd, omdat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Stichting onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het op de weg van de Stichting lag om juiste informatie te verstrekken en dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 4:46, tweede lid, onder c, van de Awb volgt dat, indien onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, de subsidie kan worden vastgesteld op het bedrag dat uit de juiste gegevens voortvloeit.
2.2.1. Uit de brief van 11 oktober 2005 van de Stichting kan niet worden afgeleid dat de gevraagde subsidie louter bestemd was voor het opheffen van de exploitatietekorten over de jaren 2004 en 2005. Het college heeft die bestemming zelf aan de verleende subsidie gegeven. Onder deze omstandigheden heeft het college bij de vaststelling van de subsidie niet aan de Stichting mogen tegenwerpen dat zij onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt omdat de gevraagde subsidie niet overeenkomt met de exploitatietekorten over de jaren 2004 en 2005. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Stichting onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, zodat de subsidie niet ingevolge artikel 4:46, tweede lid, onder c, van de Awb kon worden vastgesteld op het bedrag dat uit de juiste gegevens voortvloeide. Het betoog faalt.
2.3. Het college en mr. Maas betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 31 januari 2006 strekt tot het verlenen van subsidie tot ten hoogste de vergoeding van de exploitatietekorten van de Stichting over de jaren 2004 en 2005. Zij stellen dat dit besluit niet strekt tot de verlening van een maximaal bedrag, maar tot verlening van een vast bedrag. Mr. Maas stelt bovendien dat de rechtbank met deze overweging bovendien buiten de grenzen van het geding is getreden.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het aan het college is om bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de volgens haar juist geachte lezing van het besluit van 31 januari 2006 al dan niet te onderschrijven. Het betoog is derhalve gericht tegen een overweging van de rechtbank die niet dragend is voor de genomen beslissing en waaraan het college bij het nemen van een nieuw besluit niet gebonden is. Het college en mr. Maas hebben daarom geen belang bij het betoog.
2.4. Het door het college ingestelde hoger beroep is ongegrond. Het door mr. Maas ingestelde hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door mr. Maas gemaakte bezwaar. Het college heeft het bezwaar van mr. Maas wederom ongegrond verklaard en de verleende subsidie voor het opheffen van de tekorten over de jaren 2004 en 2005 ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Awb verlaagd vastgesteld op € 100.000,00. Dit besluit is, gelet op artikel 6:24, eerste lid, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, eveneens onderwerp van dit geding.
2.6. Het betoog van Maas dat het college ten onrechte artikel 4:46, derde lid, van de Awb aan het besluit van 28 januari 2009 ten grondslag heeft gelegd, slaagt. Ingevolge die bepaling worden, voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen. Bij het besluit van 31 januari 2006 is geen sprake van een situatie als bedoeld in deze bepaling, maar van verlening van een eenmalige bijdrage van € 330.000,00. Het college heeft dat niet onderkend.
2.7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 28 januari 2009 dient te worden vernietigd. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, indien onderdeel c van het tweede lid van artikel 4:46 van de Awb geen toereikende grondslag vormt om de subsidie lager vast te stellen op € 100.000,00, deze met toepassing van onderdeel d van het tweede lid van artikel 4:46 van de Awb op dit lagere bedrag kon worden vastgesteld. Het college zal inhoudelijk geen ander besluit nemen. De Stichting wist of behoorde te weten dat de hoogte van de verleende subsidie voor het opheffen van de tekorten over de jaren 2004 en 2005 niet overeenkwam met de werkelijke hoogte van die tekorten en die subsidieverlening derhalve onjuist was. Nu het college vasthoudt aan zijn besluit, onderdeel d van het tweede lid van artikel 4:46 van de Awb daarvoor een toereikende grondslag vormt en de inhoud van het besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van mr. J.R. Maas handelend in zijn hoedanigheid van curator van de Stichting Steunpunt Wonen niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 28 januari 2009, kenmerk A.B.2008.2.09446/CP, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009