ECLI:NL:RVS:2009:BJ8279

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906606/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van vergunning op grond van de Ontgrondingenwet door het college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 september 2009 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat op 14 juli 2009 een eerder besluit van 26 april 2006 had gewijzigd. Dit eerdere besluit betrof de verlening van een vergunning onder voorschriften op grond van de Ontgrondingenwet. De verzoeker had in zijn bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening aangegeven dat hij belang had bij het aanleggen van hoogwatervluchtplaatsen aan de noordzijde van de rivier en wijziging van de vergunde hoeveelheid af te graven specie aan de zuidzijde van de rivier.

Tijdens de zitting op 14 september 2009 zijn zowel de verzoeker als vertegenwoordigers van het college en andere betrokken partijen verschenen. De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat de wijzigingen die de verzoeker wenst niet kunnen worden bewerkstelligd met de huidige procedure. De voorzitter benadrukte dat het thans voorliggende besluit enkel betrekking heeft op de mogelijkheid om de vergunde ontgronding vrijkomende specie buiten het projectgebied af te voeren en niet op de hoogwatervluchtplaatsen of de hoeveelheid af te graven specie, die in eerdere besluiten zijn vastgelegd en reeds onaantastbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 september 2009.

Uitspraak

200906606/1/R2.
Datum uitspraak: 17 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) het besluit van 26 april 2006, met nr. 2005-003363, waarbij een vergunning onder voorschriften is verleend op grond van de Ontgrondingenwet, gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 24 augustus 2009, bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2009, heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2009, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door G.M.W. Buysrogge en J.A.M. Bouw, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Ballast Nedam Infra Midden B.V., vergunninghouder, vertegenwoordigd door [bedrijfsleider], en Rijkswaterstaat Dienst Oost-Nederland, vertegenwoordigd door N.A. van der Hoek en G. Slendebroek, ambtenaren in dienst van Rijkswaterstaat, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat de zogenoemde hoogwatervluchtplaatsen aan de noordzijde van de rivier alsnog worden aangelegd, dan wel dat de bij besluit van 26 april 2006 de vergunde hoeveelheid af te graven specie aan de zuidzijde van de rivier wordt gewijzigd. [verzoeker] is niet gebaat bij schorsing van enig deel van het bestreden besluit, nu daarmee niet het door hem gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in de door [verzoeker] gewenste wijzigingen van de voorschriften behorende bij het besluit van 26 april 2006 acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien ook met de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure de door hem gewenste wijzigingen niet kunnen worden bewerkstelligd. Daartoe acht de voorzitter van belang dat het thans voorliggende besluit niet ziet op de zogenoemde hoogwatervluchtplaatsen dan wel de hoeveelheid af te graven specie, maar enkel op de mogelijkheid om de bij de bij besluit van 26 april 2006 vergunde ontgronding vrijkomende specie buiten het projectgebied af te voeren. De hoogwatervluchtplaatsen en de hoeveelheid af te graven specie zijn neergelegd in eerdere besluiten die reeds in rechte onaantastbaar zijn. Deze besluiten worden, in zoverre, niet met het thans voorliggende besluit gewijzigd en vallen dan ook buiten de grenzen van dit geschil.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2009
458.