ECLI:NL:RVS:2009:BJ8269

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808346/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouw en verbouwing in Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van [appellant] tegen de bouwvergunningen voor een nieuwbouwproject in Leiden ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had op 14 juni 2005 een bouwvergunning eerste fase en vrijstelling verleend voor het bouwen van woningen, twee appartementencomplexen en een kantoorgebouw, alsook voor de verbouwing van een kantoor en een bedrijfshal op de percelen Haagweg 51 tot en met 61. Op 6 september 2005 verleende het college ook een bouwvergunning tweede fase voor dit project. Na bezwaar van [appellant] tegen de eerste vergunning, verklaarde het college op 19 december 2006 het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 28 oktober 2008, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 7 juli 2009 behandeld. Tijdens de zitting waren [appellant], het college, en de vertegenwoordigers van [vergunninghoudster], [belanghebbende A] en [belanghebbende B] aanwezig. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet adequaat had gereageerd op zijn beroepsgronden en dat het college onbehoorlijk bestuur had gepleegd door onduidelijke procedures te volgen. De Raad van State oordeelde dat het bouwplan, ondanks dat het deels niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan, mogelijk was gemaakt door de verleende vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bouwplan, met uitzondering van de bedrijfshal, in overeenstemming was met het bestemmingsplan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen belang meer bestond bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling, aangezien het bouwplan nu zonder vrijstelling gerealiseerd kon worden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de Raad van State besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 september 2009.

Uitspraak

200808346/1/H1.
Datum uitspraak: 23 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2008 in zaken nrs. 07/1711 en 07/2053 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning eerste fase en vrijstelling verleend voor het bouwen van woningen, twee appartementencomplexen en een kantoorgebouw alsmede voor het verbouwen van een kantoor en een bedrijfshal op de percelen plaatselijk bekend Haagweg 51 tot en met 61 te Leiden (hierna: de percelen). Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college bouwvergunning tweede fase verleend voor voormeld bouwplan.
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college het door onder meer [appellant] tegen het besluit van 14 juni 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2008, verzonden op 30 oktober 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [vergunninghoudster], [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. G. Marmelstein, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in nieuwbouw op het zogeheten "Noordmancomplex", waartoe behoort het bouwen van een villa met bijbehorende garage, twee woningen onder één kap, drie keer drie woningen onder één kap, een restaurant, twee woongebouwen en een kantoorgebouw met parkeerkelder. Voorts worden een kantoor en een bedrijfshal verbouwd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte beroepsgronden, omdat deze gronden geen aspecten zouden betreffen die deel uitmaken van het toetsingskader voor het bouwplan. [appellant] stelt zich op het standpunt dat het college onbehoorlijk bestuur is te wijten. Hij wijst op de door het college ten behoeve van dit bouwplan gevolgde procedures en de onduidelijke, onvolledige en misleidende informatieverstrekking hieromtrent door het college. Door zowel een procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in gang te zetten, welke procedure zich volgens hem niet leent voor een bouwplan als het onderhavige, alsmede een bestemmingsplanprocedure, was hij niet in staat de door hem te nemen processuele stappen goed te overzien, waardoor het volgen van een correcte rechtsgang bewust werd ondermijnd.
2.2.1. Vaststaat dat het bouwplan ten tijde van het nemen van het besluit van 14 juni 2005 deels niet in overeenstemming was met de ingevolge het bestemmingsplan "Herziening Leiden Zuid-West 1990 ([belanghebbende B])" (hierna: het bestemmingsplan 1990) op de percelen rustende bestemmingen. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling verleend.
Bij besluit van 20 december 2005 heeft de raad van de gemeente Leiden het bestemmingsplan "Leiden Zuidwest" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedkeuring onthouden aan de daarin toegekende bestemming "Bedrijfsdoeleinden", waarin de van het bouwplan deel uitmakende bedrijfshal is gelegen, en goedkeuring verleend aan de overige toegekende bestemmingen. Dit bestemmingsplan is, behoudens het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, blijkens de stukken en naar niet in geschil is op 21 augustus 2006 in werking getreden.
Het college heeft in zijn besluit van 19 december 2006, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften, geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat voor de behandeling van de bezwaren inzake de verleende vrijstelling geen plaats meer is.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 september 2007 in zaak nr.
200605837/1het beroep van onder meer [appellant] tegen het besluit van 4 juli 2006 deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Daarmee is het bestemmingsplan, uitgezonderd het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, onherroepelijk geworden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan, behoudens de daarvan deel uitmakende bedrijfshal, in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan de percelen gegeven bestemming. Voor de bedrijfshal geldt, nu deze is gelegen in het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, het bestemmingsplan 1990. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bedrijfshal in overeenstemming is met dit bestemmingsplan.
2.2.2. Gezien de in overweging 2.2.1 vermelde omstandigheden zou het bouwplan, nu geen sprake is van strijd met de ter plaatse van de percelen geldende bestemmingsplannen, thans zonder vrijstelling kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling. Evenmin bestaat belang bij een beoordeling van de totstandkoming ervan. Aan het betoog van [appellant] dat het van onbehoorlijk bestuur getuigt dat het college naast de procedure op grond van artikel 19 van de WRO een bestemmingsplanprocedure heeft opgestart, wordt voorbijgegaan, nu met de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007 de procedure inzake het bestemmingsplan tot een einde is gekomen en thans van het resultaat daarvan moet worden uitgegaan.
2.2.3. Voor zover [appellant] voorts in algemene zin naar de door hem in beroep aangevoerde beroepsgronden verwijst, is dat tevergeefs. De rechtbank heeft deze behandeld en terecht geoordeeld dat het college, gelet op artikel 44 van de Woningwet, uitsluitend dient te beoordelen of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. De door [appellant] aangevoerde gronden inzake het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde ligplaatsenplan en de geluidrapportage alsmede de gronden inzake luchtkwaliteit en de aantasting van zijn privacy, leef- en woonomgeving en de molenbiotoop zijn geen weigeringsgronden als bedoeld in voormeld artikel. Het college was derhalve gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.2.4. Voor zover [appellant] betoogt dat is gebouwd in afwijking van de bouwvergunning dan wel dat zich problemen voordoen die de openbare orde betreffen, wordt overwogen dat dit bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende bouwvergunning geen rol kan spelen. Wel kan [appellant] terzake verzoeken daartegen handhavend op te treden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009
374.