200808353/1/H2.
Datum uitspraak: 2 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 oktober 2008 in zaak nr. 07/1047 in het geding tussen:
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen (lees: de Belastingdienst/Toeslagen).
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) het voorschot zorgtoeslag van [appellant] voor 2006 herzien en daarmee op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 10 september 2007 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2008, verzonden op 9 oktober 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 december 2008.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2009, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan, voor zover thans van belang, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende wiens partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 geen aanspraak op een tegemoetkoming.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 15 december 2006 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet sociale verzekeringen 2007 (Staatsblad 2006, nr. 704) in samenhang gelezen met artikel XVIIIA. van de Wet van 30 november 2006 tot wijziging van enige socialeverzekeringswetten en enige andere wetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2007) (Staatsblad 2006, nr. 703) is, voor zover thans van belang, de vernummering van het derde lid van artikel 16 van de Awir tot het vierde lid, in werking getreden op 1 januari 2007.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag heeft kunnen herzien. In dit verband stelt hij dat hij en zijn partner, ten tijde van belang, over een geldige verblijfsstatus beschikten die recht gaf op zorgtoeslag. Voorts betoogt [appellant] dat hij niet had kunnen weten dat hij geen recht op zorgtoeslag had onder meer omdat in het aanvraagformulier waarmee om zorgtoeslag is verzocht, niet wordt gevraagd naar de verblijfsstatus.
2.3. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de Vreemdelingenwet 2000 en de Awir de wettelijke grondslag vormen voor een herziening van het voorschot zorgtoeslag en dat de Belastingdienst dit voorschot heeft kunnen herzien omdat [appellant] en zijn partner, ten tijde van belang, geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 2009 in zaak nr.
200808882/1/H2), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Vorenstaande betekent dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de omstandigheid dat op het aanvraagformulier waarmee om zorgtoeslag is verzocht niet wordt gevraagd naar de verblijfsstatus, niet met zich brengt dat [appellant] hieraan het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het voorschot niet kon worden herzien. In hetgeen [appellant] voor het overige aanvoert, kan niet worden geoordeeld dat de Belastingdienst van de uitoefening van de bevoegdheid het voorschot te herzien had moeten afzien.
2.4. Voor zover het betoog van [appellant] is gericht tegen de terugvordering van het voorschot zorgtoeslag, valt het buiten de omvang van dit geding en behoeft het om die reden geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009