ECLI:NL:RVS:2009:BJ6314

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905497/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • P.A. Offers
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 17 juli 2009 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De staatssecretaris had in zijn besluit van 26 juni 2009 de aanvraag afgewezen op basis van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, nu de staatssecretaris in zijn besluit het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 niet langer aan de vreemdeling had tegengeworpen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling opnieuw in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zijn zienswijze te geven. De Raad stelde vast dat de vreemdeling in zijn zienswijze al had kunnen reageren op de argumenten van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De Raad concludeerde dat de grieven van de staatssecretaris slagen en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200905497/1/V2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 juli 2009 in zaak nrs. 09/23255 en 09/23257 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris betoogt in de grieven 1 en 2, in hun onderlinge samenhang gelezen, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling naar aanleiding van zijn zienswijze in het besluit niet langer het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt tegengeworpen, waardoor bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas een ander dan in het voornemen gehanteerde beoordelingskader van toepassing is, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). Daartoe voert de staatssecretaris aan dat in dit geval geen sprake is van een situatie, waarin na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten en omstandigheden, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, anders moeten worden beoordeeld of gewogen, zodat de vreemdeling niet in de gelegenheid hoefde te worden gesteld daarover zijn zienswijze naar voren te brengen. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3.119 van het Vb 2000 is genomen, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 3.119 van het Vb 2000 wordt, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden:
a. bekend worden, of
b. reeds bekend waren, maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen,
die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en
Onze Minister voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling meegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.1.2. Volgens paragraaf C15/6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, kan het, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden, of indien reeds bekende feiten en omstandigheden anders worden beoordeeld of gewogen, voorkomen dat het voornemen tot afwijzen blijft bestaan, maar dat, gemeten naar de nieuwe stand van zaken, niet alle dragende overwegingen in het voornemen zijn opgenomen. In dat geval wordt een nieuwe voornemenprocedure gestart.
2.1.3. In het voornemen van 25 juni 2009 heeft de staatssecretaris de vreemdeling het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen en zich op het standpunt gesteld dat zijn asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is. Aan dit standpunt heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling zijn gestelde lidmaatschap van "Frente de Libertação do Enclave de Cabinda" (hierna: FLEC) niet door het overleggen van een lidmaatschapskaart heeft onderbouwd, hij niet in staat is gebleken het daarop staande logo dan wel de vlag van de partij te beschrijven, hij over de ideologie van FLEC desgevraagd niet meer weet te vertellen dan dat deze partij strijdt voor de onafhankelijkheid van Cabinda en dat hij, nadat hem was gevraagd naar een aantal leiders van FLEC, niet verder kwam dan twee namen. Voorts heeft de staatssecretaris dat standpunt doen steunen op de omstandigheid dat in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2008 gewag wordt gemaakt van FLEC-FAC en FLEC-Renovada, maar dat de vreemdeling niet de namen van de verschillende fracties weet te noemen. Ook heeft de staatssecretaris redengevend geacht dat de vreemdeling tegenstrijdige en vage verklaringen heeft afgelegd over de gestelde door hem en zijn vader verrichte activiteiten bij FLEC en dat het niet geloofwaardig is dat zijn vader in verband met activiteiten voor FLEC om het leven is gekomen. Gelet op al het vorenstaande - afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien - zijn de verklaringen van de vreemdeling aangaande de kern van zijn asielrelaas ongeloofwaardig en valt niet in te zien waarom hij in zijn overige verklaringen wel zou moeten worden gevolgd, aldus de staatssecretaris.
2.1.4. In het besluit van 26 juni 2009 heeft de staatssecretaris de overwegingen uit het voornemen ingelast. Ter aanvulling daarop en naar aanleiding van hetgeen de vreemdeling in zijn zienswijze heeft aangevoerd, heeft de staatssecretaris overwogen dat de vreemdeling met het overleggen van de Duitse asielbescheiden en het Duitse laissez passer zijn identiteit en nationaliteit voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat hem niet langer het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt tegengeworpen. Het vorenstaande maakt volgens de staatssecretaris echter niet dat overeenkomstig paragraaf C15/6 van de Vc 2000 een nieuwe voornemenprocedure moet worden gestart, nu geen sprake is van een situatie, waarin nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden of anders dienen te worden beoordeeld of gewogen en de vreemdeling bovendien in zijn zienswijze op geen enkele wijze de inhoudelijke argumenten in het voornemen inzake de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas heeft betwist. Het voornemen blijft derhalve in stand, aldus de staatssecretaris.
2.1.5. In het voornemen, zoals hiervoor onder 2.1.3. weergegeven, zijn voor het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling alle dragende overwegingen opgenomen. Daarin is uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, hij het asielrelaas ongeloofwaardig acht. Nu de vreemdeling reeds in zijn zienswijze op dit standpunt heeft kunnen reageren, heeft de voorzieningenrechter in de enkele omstandigheid dat de staatssecretaris in het besluit het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, niet langer aan de vreemdeling heeft tegengeworpen ten onrechte aanleiding gezien voor het oordeel dat de vreemdeling in de gelegenheid had moeten worden gesteld opnieuw een zienswijze uit te brengen en heeft hij ten onrechte overwogen dat het besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3.119 van het Vb 2000 is genomen. De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de vreemdeling in beroep tegen het besluit van 26 juni 2009 enkel beroepsgronden omtrent de toepassing van artikel 3.119 van het Vb 2000 heeft aangevoerd, dit beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 juli 2009 in zaak nr. 09/23255;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2009
434-549.
Verzonden: 24 augustus 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak