200808187/1/H2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2008 in zaak nr. 08/229 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand.
Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Twenterand (hierna: het college) aan [appellant] een herplantplicht opgelegd voor 15 zomereiken op het perceel gelegen achter de percelen [locatie 1 en 2] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Schuring, advocaat te Wierden, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Timmerman, ambtenaar in dienst van de gemeente Twenterand, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Twenterand is het verboden zonder schriftelijke vergunning van het college houtopstanden te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, voor zover thans van belang, kan het college de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, door middel van een aanschrijving verplichten te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn, indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college een herplantplicht heeft kunnen opleggen voor 15 zomereiken omdat hij ter uitvoering van een werkplan reeds in 2003 aan de herplantplicht heeft voldaan en hij uitvoering heeft gegeven aan de tweede fase van het werkplan en aan een met een ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Twenterand, gemaakte afspraak.
2.2.1. Dit betoog faalt. In het werkplan is opgenomen, voor zover thans van belang, dat op het perceel van [appellant] herplant dient plaats te vinden. De op basis van dit werkplan aangebrachte herplant bestaande uit 750 stuks heesterbeplanting heeft in 2003 plaatsgevonden. Niet in geschil is dat [appellant] deze herplantplicht uit het werkplan is nagekomen en dat [appellant] nadien zonder vergunning zomereiken heeft geveld. In het werkplan is tevens opgenomen dat fraaie eiken op geschikte afstand gespaard moeten blijven en is niets vermeld over een tweede fase. Voorts heeft [appellant] zijn stelling dat het vellen van de zomereiken ter uitvoering van de tweede fase van het werkplan en overeenkomstig een afspraak met een ambtenaar, die tevens zorg zou dragen voor de benodigde vergunning, niet onderbouwd. In dit verband heeft de rechtbank terecht verwezen naar een brief van het college van 24 juni 2002 aan [appellant] waarin staat dat te zijner tijd wordt beoordeeld of voor het kappen een vergunning nodig is en dat er tot die tijd, zoals overlegd met de betrokken ambtenaar, geen kapwerkzaamheden mogen plaatsvinden. Dat in 2003 reeds meer herplant heeft plaatsgevonden dan was vereist, zoals [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, doet hieraan niet af.
Gelet hierop heeft het college een herplantplicht kunnen opleggen met betrekking tot de gevelde zomereiken. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009