200809305/1/H2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2008 in zaak nr. 08/874 in het geding tussen:
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage.
Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de Raad) een vergoeding voor door [appellant] verleende rechtsbijstand vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de Raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2008, verzonden op 12 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 22 juli 2009.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de Raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 29, vierde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt de vergoeding op nihil gesteld indien bij de vaststelling blijkt dat de zaak onder het bereik van een toevoeging van een andere zaak valt.
2.2. Op 23 november 2006 heeft de Raad een toevoeging afgegeven voor rechtsbijstand in een procedure met betrekking tot de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. Bij brief van 30 juli 2007 heeft [appellant] de Raad verzocht deze toevoeging om te zetten in een adviestoevoeging en tot uitbetaling van de verrichte werkzaamheden over te gaan. De Raad heeft bij het besluit van 27 augustus 2007, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 17 december 2007, het verzoek om uitbetaling van de vergoeding afgewezen en de vergoeding op nihil gesteld omdat de door [appellant] verrichte rechtsbijstand, die nu van adviserende aard was, wordt geacht te vallen onder het bereik van een eerder afgegeven toevoeging.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Raad terecht de vergoeding op nihil heeft gesteld, omdat er sprake is van één en hetzelfde rechtsbelang waarvoor de eerdere toevoeging is afgegeven en terzake van dit rechtsbelang slechts één procedure in één instantie is gevoerd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van één en hetzelfde rechtsbelang. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de eerste toevoeging is afgegeven voor en gedeclareerd op basis van een kort geding procedure die zag op het geschil over doorbetaling van loon en dat het bij de tweede toevoegingsaanvraag ging om een verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft uiteindelijk afgezien van een ontbindingsprocedure en de ter zake verrichte werkzaamheden zijn op basis van advisering gedeclareerd. Onder verwijzing naar een uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 10 oktober 2008 in zaak nrs.
200804210/1 en 200804210/4stelt [appellant] dat het recht op loon binnen een dienstverband en een beëindiging van een dienstverband onder toekenning van een vergoeding te onderscheiden belangen zijn. Hij is daarom van mening dat de rechtbank op onjuiste gronden de eis stelt dat voor de tweede toevoeging daadwerkelijk een procedure moet worden gevoerd.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaken nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als er sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de onderhavige, tweede toevoeging hetzelfde rechtsbelang betreft als het geschil waarvoor eerder een toevoeging is verleend. In beide gevallen gaat het om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de - eventuele - vorderingen die daaruit voortvloeien. In de procedure waarvoor de eerste toevoeging was verleend, speelde de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet rechtsgeldig was geëindigd en de werkgever daarom was gehouden tot het doorbetalen van loon. Bij de tweede toevoeging ging het uitdrukkelijk om de condities waaronder de arbeidsovereenkomst zou kunnen eindigen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om vorderingen die met elkaar verband houden dan wel in elkaars verlengde liggen en waarbij sprake is van een zodanige verwevenheid, dat zij één en het zelfde rechtsbelang betreffen. De uitspraak van 10 oktober 2008, waar [appellant] een beroep op doet, doet hier niet aan af. In die zaak was geen sprake van een nauwe verwevenheid maar ging het om twee verschillende procedures van verschillende aard, te weten het behoud van de arbeidsovereenkomst en het doorbetalen van loon na ziekmelding.
2.6. Nu er sprake is van één rechtsbelang, kan met één toevoeging worden volstaan. Dit is anders wanneer sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Dit is echter niet het geval nu [appellant] heeft aangegeven dat de rechtsbijstand waarop de tweede toevoeging betrekking had, uiteindelijk alleen van adviserende aard is geweest. Er is derhalve geen sprake geweest van meerdere procedures en evenmin van meer dan één instantie in één procedure, als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009