200808778/1/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enkhuizen (hierna: de raad) bij besluit van 19 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Gommerwijk West-West" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2009, waar [een van de appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door G.P. Langedijk, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan ziet op de ontwikkeling van een nieuw woongebied aan de westkant van Enkhuizen aansluitend aan de bestaande woonwijk Gommerwijk West. Het plan voorziet in de mogelijkheid om door middel van een uitwerkingsplicht 600 tot 700 woningen te realiseren.
2.3. [appellant] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert daartoe, met verwijzing naar een krantenartikel van 20 november 2008, aan dat er, gelet op een op handen zijnde krimp van de bevolking, de kredietcrisis en de inzakkende woningmarkt, moet worden getwijfeld aan de behoefte aan en de noodzaak van een nieuwbouwwijk. Voorts is de financiële uitvoerbaarheid van het plan, volgens [appellant], onduidelijk nu een gedetailleerde exploitatieopzet ontbreekt en heeft het gemeentebestuur hem ten onrechte nog niet benaderd over de aankoop van zijn gronden. In dit verband wijst hij erop dat het in strijd is met de geest en de strekking van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om een bestemmingsplan vast te stellen wanneer, zoals volgens hem het geval is, al bij voorbaat vast staat dat de bestemming binnen de planperiode van 10 jaar niet gerealiseerd zal worden.
[appellant] betoogt voorts dat de belangen van het behoud van zijn agrarisch bedrijf en van een bed & breakfast-faciliteit, die door het plan volgens hem niet meer mogelijk is, niet zijn meegewogen.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de Regionale Woonvisie West-Friesland van april 2006 (hierna: de Regionale Woonvisie) als toetsingskader geldt voor gemeentelijke woningbouwplannen. Hierin is vastgelegd dat de West-Friese regio de komende jaren nog een aanzienlijke groei verwacht van bevolking en werkgelegenheid. Gerekend tot 2030 komt de provinciale woningbouwopgave in West-Friesland op een totaal van tenminste 22.900 woningen, welke vooral plaats moet vinden in het stedelijk gebied van de bandstad van Hoorn - Stede Broec - Enkhuizen.
Volgens het college is er weliswaar sprake van een demografische krimp maar neemt het aantal eenpersoonshuishoudens in alle leeftijdscategorieën toe. Het college stelt zich in dit verband op het standpunt dat er hooguit sprake kan zijn van een langere ontwikkelingstermijn maar dat de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode aannemelijk is.
Volgens het college heeft er een afweging plaatsgevonden tussen enerzijds het particuliere belang van [appellant] bij behoud en voortzetting van zijn bedrijf en anderzijds het algemene volkshuisvestingsbelang. Gelet op deze belangenafweging heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het volkshuisvestingsbelang zwaarder weegt dan het particuliere belang bij ongewijzigde voortzetting van het agrarische bedrijf van [appellant], temeer daar het plan voorziet in de mogelijkheid van uitbreiding van de bestaande woonfunctie met bedrijfsmatige activiteiten.
2.5. Artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek verrichten naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente.
2.6. De Afdeling overweegt dat de in artikel 9 van het Bro neergelegde onderzoeksplicht niet betekent dat voor elk bestemmingsplan steeds alle te verwachten ontwikkelingen moeten worden uitgezocht. Uit deze bepaling moet wel worden afgeleid dat ten behoeve van het opstellen van een bestemmingsplan voldoende kennis beschikbaar moet zijn om tot een afgewogen beslissing te komen.
Volgens de plantoelichting ziet de Regionale Woonvisie op een periode van tien jaar, in welke periode voor de woningbouwopgave voor de regio West-Friesland gerekend wordt met een ondergrens van een eigen behoefte van 11.900 nieuwe woningen. Dit aantal is nodig vanwege de natuurlijke groei van de bevolking, maar ook voor het tot nul terugbrengen van het woningtekort, deels voor de woningvraag van ouderen, die zelfstandig willen blijven wonen, en deels voor het aantal eenpersoonshuishoudens, dat verder in alle leeftijdscategorieën sterk zal toenemen. Op grond van de Regionale Woonvisie heeft Enkhuizen een regionale basistaak van 109 woningen per jaar en een toegestane taakstelling van 130 woningen per jaar, waarbij in het provinciale streekplan Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord "Ontwikkelen met Kwaliteit"(vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2004) voor de periode 2004-2014 het gebied Gommerwijk West-West reeds als stedelijk gebied is aangegeven.
De Afdeling overweegt dat [appellant] met het aan een krantenartikel ontleende argument dat er onzekerheid bestaat over de woningbouwbehoefte, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woningbouwopgave, zoals in de Regionale woonvisie is onderbouwd, achterhaald zou zijn. De enkele verwijzing naar een op handen zijnde krimp van de bevolking, de kredietcrisis en de inzakkende woningmarkt is daartoe onvoldoende. Dat, zoals het college heeft gesteld, deze omstandigheden er hooguit toe leiden dat er binnen de planperiode sprake zal zijn van een langere ontwikkelingstermijn acht de Afdeling niet onaannemelijk.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, leidt de Afdeling af dat het plan gefaseerd wordt uitgevoerd. Gelet op het in de taakstelling vermelde aantal woningen dat jaarlijks moet worden gerealiseerd, heeft het college aannemelijk gemaakt, dat in het plangebied Gommerwijk-West West weliswaar per fase zal worden bekeken of de mogelijkheid bestaat om in dit plangebied in verband met de economische haalbaarheid de voorziene woningbouw te realiseren met een lagere woningdichtheid dan de voorgenomen 22 woningen per hectare, maar dat deze fasering geen invloed zal hebben op de realisatie van het plan binnen de planperiode.
Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat een onderzoek de financiële haalbaarheid van het plan heeft aangetoond. Dit standpunt is niet onaannemelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat, gelet op het globale karakter van het plan, een gedetailleerde exploitatieopzet nog niet nodig is en de exploitatie per fase nader zal worden ingevuld waarbij zo nodig verrekend wordt met andere fasen.
Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat het plangebied van noord naar zuid in ontwikkeling wordt genomen. Met betrekking tot het meest noordelijk gelegen plandeel stelt het college dat met een projectontwikkelaar een overeenkomst is gesloten en dat de voorziene woningbouw in dit plandeel van start is gegaan. In verband met de gefaseerde uitvoering zullen de meest zuidelijk gelegen gronden van het plangebied ter plaatse van het perceel van [appellant] volgens de huidige planning omstreeks 2017 in ontwikkeling worden genomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aannemelijk dat de met het plan beoogde woonbestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt. Met betrekking tot het perceel van [appellant] overweegt de Afdeling voorts dat, nu de gronden van [appellant] in het zuidelijke deel van het plangebied zijn gelegen en deze locatie als laatste zal worden ontwikkeld, het niet onredelijk is dat de onderhandeling met [appellant] over de aankoop van dit perceel, waarop een voorkeursrecht is gevestigd, nog niet is gestart.
2.7. Wat betreft het betoog van [appellant] dat een nevenfunctie van het bedrijf in de vorm van een bed & breakfast als gevolg van het plan niet meer mogelijk zou zijn, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 5.6 van de voorschriften een vrijstelling voor onder meer logiesverstrekking in de planvoorschriften is opgenomen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een bed & breakfast onder deze regeling kan vallen.
2.7.1. Nu de aan het plan ten grondslag liggende woningbehoefte voldoende aannemelijk is gemaakt, [appellant] de bewoning kan voorzetten en een bed & breakfast ook onder het nieuwe bestemmingsplan mogelijk is, heeft het college in redelijkheid aan het volkshuisvestingsbelang een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant] bij een ongewijzigde voortzetting van het agrarisch bedrijf.
2.8. [appellant] heeft zich in zijn beroepschrift ten aanzien van de overige bezwaren beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze en van de bedenkingen. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven in te stemmen met de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingebrachte zienswijzen in de "Nota van Zienswijzen en Wijziging inzake het bestemmingsplan Gommerwijk West-West" en de reactie van de raad op de bedenkingen. In de overwegingen van het bestreden besluit is aldus gemotiveerd op de bedenkingen ingegaan. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze bedenkingen onjuist zou zijn.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.10. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009