200900334/1/H2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Marinehospitaalterrein, gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 januari 2009 in
zaak nr. 08/6717 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) aan BAM Vastgoed BV (hierna: BAM Vastgoed) vergunning verleend voor het vellen van 255 bomen op het terrein van het voormalige Marinehospitaal te Overveen
(hierna: het terrein).
Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft het college het door appellanten (hierna: de vereniging en anderen) daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gemaakt door een aantal natuurlijke personen, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover thans van belang, voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 13 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door de vereniging en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vereniging en anderen bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op onderscheidenlijk 13 januari en 16 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging en anderen hebben nadere stukken ingediend.
BAM Vastgoed heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en mr. T. Schermerhorn, prof. M.J. Wassen, drs. J. Loermans, mr. drs. M. Bitter en H.E. baron van Ittersum, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann, T. Kokke, wethouder van de gemeente, en jhr. O.E.L.M. van Nispen tot Pannerden, ing. I.T.A. Storm, P. Schaapman en A.J. Jansen, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar BAM Vastgoed, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en ir. A.O. Meyer, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2007 (hierna: de verordening) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.3, eerste lid, moet de vergunning worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Ingevolge artikel 4.3.3a kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
g. de waarde voor recreatie en leefbaarheid.
2.2. De vereniging en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat - samengevat weergegeven - de door het college gemaakte belangenafweging gebrekkig en onzorgvuldig is en het besluit van 9 oktober 2008 onvolledig is en niet op een draagkrachtige motivering rust.
2.2.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 9 oktober 2008 wat betreft de belangenafweging niet op een toereikende motivering berust, ook wat betreft de vraag, welke bomen onder de vergunning vallen. Het college heeft zijn besluitvorming gestoeld op meer dan één door deskundigen gedaan onderzoek. De vereniging en anderen hebben niet met een eigen deskundigenbericht of anderszins aannemelijk gemaakt dat aan deze onderzoeken zodanige gebreken kleven, dat het college deze in verband daarmee niet heeft mogen volgen.
2.3. De vereniging en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat, behalve villa Tetterode, ook de erbij gelegen tuin krachtens de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) als beschermd monument is aangewezen en door het vellen van de bomen het monumentale karakter van de villa wordt aangetast.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht aangenomen dat bij het aanwijzingsbesluit van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 23 december 1993 slechts de villa als beschermd monument is aangewezen en in dit besluit over de tuin in essentie niet meer of anders wordt vermeld, dan dat zij de villa omringt en ruim en landschappelijk is en overwogen dat dit onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat ook de tuin als beschermd monument is aangewezen. Dit vindt steun in de brief van de directeur van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten aan de gemeente Bloemendaal van 8 september 2008 en die van de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg aan het college van 14 februari 2005. De enkele vermelding in het besluit dat de villa een belangrijke situationele waarde heeft, is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het besluit uit 1993 geen nadere omschrijving of waardering van de tuin zelf wordt gegeven. Dat de tuin in stukken van het gemeentebestuur en het provinciebestuur, als gesteld, wordt aangeduid als rijksmonument, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu die stukken geen deel uitmaken van voormeld besluit.
Hoewel de villa volgens het aanwijzingsbesluit onder andere vanwege de ligging positief wordt beoordeeld op haar monumentwaardigheid, betekent dit niet dat ingrepen die mogelijk afbreuk doen aan de omgeving onder de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet vallen. Dit geldt ook voor het vellen van de bomen. Nu de villa als zodanig niet door het vellen wordt verstoord, faalt het betoog.
2.4. De vereniging en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 9 oktober 2008 in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. Niet in geschil is dat een wethouder in 2004 de intentie van het college heeft uitgesproken geen bomen op het terrein te laten kappen. Namens het college is echter geen toezegging gedaan, waaraan de vereniging en anderen het in rechte te honoreren vertrouwen konden ontlenen dat het geen kapvergunning zal verlenen voor bomen op het terrein.
2.5. De vereniging en anderen betogen evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit niet in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Zij heeft terecht overwogen dat het enkele tonen van belangstelling voor het project door een bij het besluit betrokken wethouder, voordat hij als project-wethouder aantrad, onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat hij een persoonlijk belang had bij het besluit, als bedoeld in die bepaling. Daarbij heeft de rechtbank terecht de aanmelding als belangstellende als vrijblijvend aangemerkt, nu daarmee geen verplichtingen zijn ontstaan. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de planvorming zich ten tijde van het aantreden als project-wethouder al in een vergevorderd stadium bevond.
2.6. Hetgeen de vereniging en anderen verder betogen is een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft dit op goede gronden ongegrond bevonden. Ook het betoog dat de gemeente als eigenaar van de bomen geen toestemming heeft verleend voor het indienen van de aanvraag faalt. Dat de gemeente toestemming, als bedoeld in artikel 4.3.3, eerste lid, van de verordening heeft gegeven, blijkt uit de samenwerkingsovereenkomst van de gemeente Bloemendaal en BAM Vastgoed van 23 februari 2005.
2.7. De voorgedragen beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009