200809239/1/H2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2008 in zaak nr. 07/8401 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bij besluit van 28 maart 2007 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: de verenigde vergadering) het plan tot verbreding van de Derde en Vierde Tocht in de Zuidplaspolder vastgesteld.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college), voor zover thans van belang, het door [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2008, verzonden op 11 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2009.
De verenigde vergadering heeft een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2009, waar [appellant a], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Wennekers en E.C. de Meijer, beiden werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, en de verenigde vergadering, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Staveren en drs. D.B.A. van de Voort, beiden werkzaam bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft het waterschap tot taak de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.
Ingevolge het tweede lid, omvat de taak de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater.
2.2. [appellant] is eigenaar van percelen grond die zijn gelegen aan de Vierde Tocht. De verbreding van de Vierde Tocht heeft tot gevolg dat hij een gedeelte van zijn percelen in eigendom zal moeten afstaan dan wel niet meer tot zijn beschikking zal hebben.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling dat, indien de Vierde Tocht en de onderdoorgang van rijksweg A20 voldoende zouden worden onderhouden door het vaker verwijderen van slib, geen noodzaak voor de verbreding is. De rechtbank is volgens hem eveneens ten onrechte voorbijgegaan aan zijn stelling, dat de verbreding geen effect heeft zonder de duikers onder de A20 te vervangen door duikers met een grotere diameter. De landelijke normen houden in dat eerst in 2015 het watersysteem op orde moet zijn, waardoor er ook geen directe noodzaak voor verbreding bestaat. Het besluit van het college van 25 september 2007 is daarom in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, aldus [appellant].
2.3.1. De rechtbank heeft [appellant] terecht niet gevolgd in zijn stelling, dat de Vierde Tocht en de onderdoorgang van rijksweg A20 onvoldoende worden onderhouden. Tegenover de stelling van [appellant] dat onvoldoende wordt gebaggerd staat het andersluidende oordeel van de met het onderhoud belaste en terzake deskundige waterbeheerder. Dit geldt evenzeer voor de niet gemotiveerde stelling van [appellant], dat de verbreding geen effect zal hebben doordat de duikers onder de A20 voor de voorziene watertoevoer onvoldoende capaciteit hebben. In de reactie van de verenigde vergadering in hoger beroep is nader toegelicht dat het onderhoud voldoende is, dat het baggeren van de Vierde Tocht is gebaseerd op onderzoek en dat in het kader van de verbreding de duikers onder de A20 zijn berekend voor de benodigde capaciteit. Dat de verenigde vergadering geen berekening van die capaciteit heeft overgelegd waardoor hij de juistheid ervan niet heeft kunnen controleren, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Het behoort tot zijn eigen verantwoordelijkheid om een stelling te motiveren. Hij heeft ook niet bij de verenigde vergadering om het overleggen van de benodigde gegevens gevraagd. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat pas in 2015 aan de landelijke normen moet zijn voldaan heeft de rechtbank terecht overwogen, dat dit niet betekent dat het Hoogheemraadschap niet in redelijkheid reeds een begin kan maken met het treffen van de noodzakelijke maatregelen omdat de uitvoering daarvan enige tijd zal vergen. Het betoog faalt.
2.4. Volgens [appellant] heeft de rechtbank voorts ten onrechte overwogen dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid bij de vaststelling van het verbredingsplan. Volgens hem is hiervan sprake aangezien de toekomstige verstedelijking van de Zuidplaspolder is betrokken bij het verbredingsplan. Dit blijkt volgens [appellant] ook uit het besluit van het college van 25 september 2007 waarin is overwogen dat bij de verbreding eveneens rekening is gehouden met de verstedelijkingsopgave.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Ingevolge de onder 2.2 genoemde wettelijke bepalingen is de zorg voor het watersysteem als taak aan het Hoogheemraadschap opgedragen. Daartoe behoort het voldoen aan de afspraak in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat alle waterbeheerders maatregelen treffen om hun watersysteem in 2015 te laten voldoen aan de hierin opgenomen normen voor het huidige gebruik teneinde wateroverlast te voorkomen. Hieraan heeft de verenigde vergadering uitvoering gegeven door de vaststelling van het plan tot verbreding van de Derde en Vierde Tocht. Het plan vermeldt dat de thans in het kader van dit akkoord benodigde waterberging los staat van de toekomstige ontwikkelingen in de Zuidplaspolder als glastuinbouw en woningbouw en dat de voor die nieuwe bestemmingen benodigde waterberging bij de ontwikkeling ervan wordt aangelegd. De feitelijke constatering in het plan dat het wegens deze ontwikkelingen in de toekomst lastiger wordt om de benodigde waterberging te realiseren, kan niet tot het oordeel leiden dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor de door [appellant] genoemde passages uit het besluit van het college van 25 september 2007 aangezien met de constatering daarin dat rekening is gehouden met de verbreding van de Derde en Vierde Tocht in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplaspolder alleen is aangegeven dat in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling deze verbreding als een ruimtelijk gegeven geldt. Het betoog faalt.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank verder ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling dat in het plan tot verbreding van de Derde en Vierde Tocht ten onrechte geen rekening is gehouden met de in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplaspolder in de Eendragtspolder voorziene grote waterberging waardoor de noodzaak voor verbreding van die Tochten ontbreekt, slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht bij haar oordeel de toelichting van het college betrokken, dat de Zuidplaspolder en de Eendragtspolder twee gescheiden watersystemen respectievelijk bemalingsgebieden zijn in die zin dat de afwatering van de Zuidplaspolder plaatsvindt via de Ringvaart en de Eendragtspolder fungeert als bergingsgebied voor de afwatering van de Rotte. Deze twee watersystemen hebben, zoals het college bij de rechtbank ter toelichting op zijn besluit heeft uiteengezet, hun eigen problemen met betrekking tot afvoer van water respectievelijk berging van water en beïnvloeden elkaar nauwelijks zodat zij geen oplossing zijn voor elkaars problemen.
2.6. [appellant] betoogt tenslotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van het college van 25 september 2007 niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Gegeven de noodzaak van de verbreding van de Derde en Vierde Tocht, de in het kader van de besluitvorming van de verenigde vergadering onderzochte varianten van maatregelen om te voldoen aan de landelijke normen alsmede de met rechtswaarborgen omklede procedure inzake de grondverwerving ten behoeve van de verbreding waarbij het op minnelijke wijze van verkrijgen van grond voorop staat, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de voor [appellant] nadelige gevolgen van de verbreding van de Vierde Tocht niet onevenredig zijn met het met dit besluit gediende doel en heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daarbij is tevens van belang dat door de watergangen aan beide zijden te verbreden het verlies van grond wordt gespreid over de eigenaren van de aangrenzende percelen en daarmee wordt verkleind. Voorts is, zoals het college ter zitting ook heeft benadrukt, in het besluit van 25 september 2007 de toezegging van de verenigde vergadering opgenomen, dat de nieuwe taluds - in overleg met de eigenaren - steiler zullen worden uitgevoerd dan in het plan is voorzien, waardoor het verlies aan grond voor de eigenaren wordt verminderd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009