200809222/1/H2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 november 2008 in zaken nrs. 08/1239 en 08/1249 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) het aan [appellante] verleende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 herzien en vastgesteld op nihil.
Het aan [appellante] uitbetaalde voorschot huurtoeslag voor dat jaar ten bedrage van € 500,00 is vervolgens teruggevorderd.
Bij besluiten van 14 januari 2008 en 18 maart 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] verleende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2007 herzien en vastgesteld op nihil. Tevens heeft de Belastingdienst het aan haar uitbetaalde voorschot huurtoeslag voor het jaar 2007 ten bedrage van € 345,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 10 juli 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 11 november 2008, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 18 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de door [appellante] tegen de besluiten op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2009, waar [appellante], in persoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid (tot 1 januari 2007 derde lid) kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid (tot 1 januari 2007 vierde lid) kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2.2. [appellante] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat zij erop mocht vertrouwen dat de aan haar toegekende voorschotten voor 2006 en 2007 niet zouden worden herzien, dat zij recht op die voorschotten heeft en dat de uitbetaalde bedragen niet kunnen worden teruggevorderd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr.
200803995/1), vloeit uit artikel 16, eerste lid, in samenhang met het vierde lid (tot 1 januari 2007 derde lid), van de Awir voort, dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 48 en 49) kan worden afgeleid dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden gesteld.
De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de Belastingdienst de toegekende voorschotten terecht heeft herzien. [appellante] had, gelet op haar inkomen en de hoogte van de huur van haar woning, op grond van de Wht geen aanspraak op huurtoeslag. Hoewel aan de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst in deze zaak onzorgvuldigheden kleven, zoals [appellante] terecht stelt, laat dit onverlet dat de Belastingdienst bevoegd was de aan [appellante] verleende voorschotten te herzien. Anders dan [appellante] stelt heeft de Belastingdienst hierbij niet gehandeld in strijd met de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Dat de Belastingdienst - anders dan bij het besluit inzake het voorlopig verleende voorschot van eind december 2005 was aangekondigd - niet vóór 1 april 2006 tot herziening van het voorschot voor 2006 is overgegaan maar pas daarna, betekent niet dat de Belastingdienst daartoe niet meer bevoegd zou zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank eveneens terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst de teveel uitgekeerde voorschotten niet zou mogen terugvorderen.
2.3. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009