ECLI:NL:RVS:2009:BJ5547

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901583/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving inzameling en composteren van groenafval door college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. Het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland had op 2 januari 2008 aan [appellant] gelast om het inzamelen en composteren van (groen)afval van derden te staken. Dit besluit werd genomen naar aanleiding van verzoeken om handhaving. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 28 april 2008. De rechtbank Middelburg oordeelde op 22 januari 2009 dat het beroep van [appellant] gegrond was en vernietigde het besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

[Appellant] ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat het opslaan en composteren van groenafval niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij stelde dat deze activiteiten onderdeel zijn van de normale agrarische bedrijfsvoering. De Raad van State oordeelde echter dat compost niet kan worden aangemerkt als een agrarisch product en dat het gebruik van groenafval van derden in strijd is met de bestemming "Agrarische doeleinden". De Raad concludeerde dat het college handhavend kon optreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder agrarische bedrijven mogen opereren.

Uitspraak

200901583/1/H1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 januari 2009 in zaak nr. 08/511 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) naar aanleiding van verzoeken om handhaving [appellant] onder oplegging van twee afzonderlijke lasten onder dwangsom gelast het inzamelen van (groen) afval van derden te staken en gestaakt te houden, respectievelijk het opslaan en composteren van (groen)afval van derden te staken en gestaakt te houden op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door E. van den Mark, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Buitengebied Duiveland" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven.
Ingevolge artikel 1, onder 14, wordt, voor zover thans van belang, onder een agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:
- het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
- het houden of fokken van vee, pluimvee, pelsdieren of vis.
Ingevolge artikel 29, het eerste lid, is het verboden de in dit plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en/of deze voorschriften.
Ingevolge artikel 29, het tweede lid, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan, onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als opslagplaats voor afval.
Ingevolge artikel 29, het derde lid, wordt onder strijdig gebruik niet verstaan, vormen van gebruik als bedoeld in lid 2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de doeleindenomschrijving en/of de overige voorschriften mag worden gebruikt.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het opslaan en composteren van (groen)afval van derden niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat het vervaardigen van compost onderdeel is van de normale agrarische bedrijfsvoering binnen zijn bedrijf en dat het van een zodanig geringe betekenis is dat deze activiteiten niet van de overige verrichtingen binnen het bedrijf kunnen worden onderscheiden. Voorts voert hij daartoe aan dat het opslaan van groenafval ingevolge artikel 29, derde lid, van de planvoorschriften om die reden niet in strijd is met de bestemming "Agrarische doeleinden".
2.2.1. Dit betoog faalt. Compost kan niet worden aangemerkt als een agrarisch product dat is voortgebracht door middel van het telen of veredelen van gewassen. Een bedrijf dat groenafval van derden gebruikt om het op te slaan en te verwerken tot compost is derhalve geen agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften. Dat de compost uitsluitend wordt vervaardigd om binnen het bedrijf [appellant] te worden gebruikt met het uiteindelijke doel om agrarische producten voort te brengen, maakt dat niet anders, nu maatgevend is dat voor het vervaardigen van compost groenafval van derden wordt aangewend. Het gegeven dat het toepassen van hulpstoffen past binnen een normale agrarische bedrijfsvoering brengt niet mee dat dit ook geldt voor de productie van die hulpstoffen. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het composteren van groenafval in de bedrijfsvoering van [appellant] niet van een zodanige ondergeschikte betekenis is, dat deze activiteit moet worden geacht niet in strijd te zijn met de aan het perceel gegeven bestemming. Naar [appellant] in de bij brief van 7 juli 2008 bij de rechtbank ingediende aanvullende beroepsgronden heeft aangegeven bedroeg het aandeel van de inkomsten uit de compostering van 370 ton groenafval in 2007 circa 35% van zijn totale bedrijfsinkomen. De ruimtelijke uitstraling van het composteren van een zodanige hoeveelheid groenafval, waarbij buiten op het perceel bergen groenafval van 2 tot 3 m hoog worden opgericht die regelmatig bevochtigd en gezeefd moeten worden, is niet gering. Daarnaast zal er sprake zijn van af- en aanrijdend vrachtverkeer om het groenafval op het perceel af te leveren.
Onder vorenstaande omstandigheden is het gebruik van groenafval van derden, het opslaan en verwerken ervan tot compost in strijd met de bestemming "Agrarische doeleinden" en reeds daarom niet verenigbaar met het doel waarvoor de grond ingevolge die bestemming, de doeleindenomschrijving en/of de overige voorschriften mag worden gebruikt als bedoeld in artikel 29, derde lid, van de planvoorschriften.
2.2.2. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 29, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 29, tweede lid, van de planvoorschriften, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat tegen het in de last omschreven gebruik niet zal worden opgetreden. Daarbij wijst hij op de inhoud van een verweerschrift van het college van september 2004 en een in de Provinciale Zeeuwse Courant gepubliceerd artikel van 27 september 2007, waarin een wethouder verklaart dat [appellant] het bestemmingsplan slechts overtreedt indien hij voor derden composteert.
2.3.1. Het betoog faalt. De uitlatingen van het college in voormeld verweerschrift zijn gedaan in een procedure die niet was gericht op het verkrijgen van toestemming voor het in de last omschreven gebruik van het perceel. Daarbij heeft het college andere uitlatingen gedaan die op zijn minst bij [appellant] twijfel behoorden te zaaien over de juistheid van de door hem veronderstelde toezegging van het college. Zo heeft het college reeds op 4 december 2003 een verzoek van [appellant] afgewezen om een composteringsbedrijf op het perceel op te richten en is [appellant] in het kader van een aan hem verstrekte milieuvergunning te kennen gegeven dat het college planologisch niet meewerkt aan het oprichten van een akkerbouwbedrijf met compostering, paardenstal en camping.
Voorts leidt de inhoud van het krantenartikel niet tot een ander oordeel, reeds omdat de wethouder daarin niet namens het college concrete toezeggingen heeft gedaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009
17-543.