ECLI:NL:RVS:2009:BJ5521

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901369/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor werkzaamheden in particuliere beveiligingsorganisatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 16 januari 2009 zijn beroep tegen de intrekking van de toestemming door de korpschef van de politieregio Zeeland ongegrond verklaarde. De korpschef had op 1 mei 2007 de toestemming ingetrokken voor [appellant] om werkzaamheden voor MAN Beveiliging te verrichten, omdat er een proces-verbaal tegen hem was opgemaakt voor mishandeling van zijn toenmalige echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de korpschef op basis van de wet en de bijbehorende circulaire de intrekking van de toestemming mocht doorvoeren, omdat de betrouwbaarheid van [appellant] niet boven elke twijfel verheven was.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2009 heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef de toestemming mocht intrekken, omdat hij niet onherroepelijk was veroordeeld voor de mishandeling en de feiten zich in de privésfeer hebben voorgedaan. Hij voegde daaraan toe dat hij inmiddels gescheiden is en dat zijn werkgever tevreden is over zijn functioneren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen gesteld mogen worden en dat de korpschef de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven elke twijfel verheven moet achten.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de korpschef zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet voldoende was, gezien het proces-verbaal en de bestaande verdenking. De Afdeling bevestigt dat de omstandigheden in de privésfeer niet relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid in de beveiligingssector. Ook het beroep op de hardheidsclausule van de circulaire werd door de rechtbank afgewezen, omdat de intrekking van de toestemming niet mag leiden tot het tewerkstellen van iemand die niet aan de eisen van betrouwbaarheid voldoet. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

200901369/1/H3.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 16 januari 2009 in zaak nr. 08/288 in het geding tussen:
appellant
en
de korpschef van de politieregio Zeeland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2007 heeft de korpschef van de politieregio Zeeland (hierna: de korpschef) de aan MAN Beveiliging te Oost-Souburg (hierna: MAN) verleende toestemming om [appellant] werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie te laten verrichten ingetrokken.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.M. Tshabangu, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr), voor zover thans van belang, stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio, waar de beveiligingsorganisatie, dan wel een onderdeel daarvan, is gevestigd.
Ingevolge het vijfde lid, eerste volzin, wordt de toestemming onthouden, indien de desbetreffende persoon niet over de bekwaamheid en betrouwbaarheid beschikt die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge het zesde lid kan de toestemming worden ingetrokken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden, op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Volgens paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Circulaire) wordt toestemming onthouden, indien op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Volgens het vervolg van die paragraaf gaat het er daarbij om dat tewerkstelling de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen alleen sprake zijn, indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag)rapporten kunnen ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie te werken. Daarbij is van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat, aldus deze passage.
Volgens paragraaf 2.1.1 kan de korpschef hiervan afwijken, indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de korpschef de verleende toestemming op basis van het tegen hem op 23 februari 2007 opgemaakte proces-verbaal mocht intrekken, heeft miskend dat hij niet onherroepelijk ter zake van de hem ten laste gelegde mishandeling van zijn toenmalige echtgenote is veroordeeld, de hem ten laste gelegde feiten zich in de privésfeer hebben voorgedaan en hij bovendien inmiddels is gescheiden, waardoor de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden zich niet meer voordoen. Daarnaast heeft zij daarmee volgens hem miskend dat hij wel over voldoende betrouwbaarheid en geschiktheid beschikt. Ter toelichting stelt hij dat zijn werkgever MAN tevreden is over zijn functioneren en hij blijkens een verslag van een functioneringsgesprek van 10 maart 1998 tot tevredenheid bij de vrijwillige politie van de regiopolitie Zeeland functioneerde.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2003 in zaak nr.
200305092/1), mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan die in andere branches. Dit betekent dat de korpschef mag eisen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven is. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de korpschef zich, lettend op het tegen [appellant] opgemaakte proces-verbaal ter zake van mishandeling van zijn echtgenote en het feit dat ten tijde van het besluit van 12 februari 2008 tegen hem een verdenking bestond, op het standpunt heeft mogen stellen dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet boven elke twijfel is verheven. Dat de desbetreffende feiten zich in de privésfeer hebben voorgedaan en [appellant], zoals hij stelt, inmiddels is gescheiden, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het functioneren in de privésfeer voor de korpschef een indicatie mocht zijn voor het algehele functioneren. [appellant] heeft er met de mishandeling blijk van gegeven dat hij onder omstandigheden rechtsregels naast zich neerlegt, waarvan de overtreding een ernstige aantasting van de rechtsorde oplevert.
2.3. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank, door te overwegen dat hij zich niet kan beroepen op de hardheidsclausule van paragraaf 2.1.1 van de Circulaire, heeft miskend dat zijn financiële belang bij niet-intrekking van de toestemming vanwege zijn echtscheiding zo groot is, dat de intrekking hem ten opzichte van het ermee te dienen belang onevenredig hard treft.
2.3.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2008 in zaak nr.
200707172/1), met juistheid overwogen dat de toepassing van voormelde paragraaf er ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr niet toe mag leiden dat iemand die niet aan de eisen van betrouwbaarheid voldoet, toch te werk gesteld mag worden. Dit brengt mee dat deze niet mag worden toegepast, als betrokkene in verband met bepaalde feiten niet voldoende betrouwbaar is, als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire. Nu de weigering in dit geval op zulke feiten gebaseerd is, heeft de rechtbank terecht voor de korpschef geen ruimte aanwezig geacht voor toepassing van de door [appellant] bedoelde passage.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.
176-622.