200808980/1/H2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2008 in zaak nr. 08/988 in het geding tussen:
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de Raad) een verzoek van [appellant] om peiljaarverlegging afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2008 heeft de Raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2008, verzonden op 10 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 12 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009.
De Raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 22 juli 2009.
2.1. Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De Raad heeft bij besluit van 30 mei 2007 de aanvraag om toevoeging, gedateerd 3 mei 2007, afgewezen, omdat het inkomen van [appellant] de bij wet vastgestelde financiële grenzen overschrijdt. Op 11 juni 2007 heeft [appellant] een verzoek tot peiljaarverlegging ingediend. Dat verzoek is bij het besluit van 13 augustus 2007 door de Raad afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij de Raad op 4 december 2007 een bezwaarschrift ingediend. De Raad heeft het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard omdat het is ingediend buiten de in artikel 6:7 van de Awb voorgeschreven termijn en er geen redenen waren aangevoerd die met zich brengen dat de termijnoverschrijding als verontschuldigbaar kan worden aangemerkt.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Raad het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat [appellant] naar aanleiding van naar hem toegezonden stukken telefonisch contact heeft opgenomen met de Raad of opnieuw een aanvraag heeft gedaan, kan volgens de rechtbank niet gelden als het maken van bezwaar als bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Awb.
De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De door [appellant] in hoger beroep aangevoerde argumenten zijn een herhaling van hetgeen hij reeds bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze argumenten terecht en op goede gronden verworpen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009