ECLI:NL:RVS:2009:BJ5089

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806771/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996 door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 augustus 2009 uitspraak gedaan over het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, dat op 22 juli 2008 goedkeuring verleende aan de 1e wijziging van het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996". De besloten vennootschap Recreatiepark De Witte Hoeve B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat het college niet bevoegd was om goedkeuring te verlenen. De Witte Hoeve stelde dat het plan niet als een partiële herziening van het bestemmingsplan kon worden aangemerkt, maar als een wijzigingsplan, waarvoor geen bevoegdheid bestond. De Afdeling heeft vastgesteld dat De Witte Hoeve als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij eigenaar is van de infrastructuur en de blote eigendom van een aantal kavels in het recreatiepark. De Afdeling oordeelde dat het college in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft gehandeld door goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan zonder het vereiste overleg met betrokken waterschappen. De uitspraak concludeert dat het beroep van De Witte Hoeve gegrond is, het besluit van het college wordt vernietigd en goedkeuring aan het bestemmingsplan wordt onthouden. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan De Witte Hoeve.

Uitspraak

200806771/1/R2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark De Witte Hoeve B.V., gevestigd te Schellinkhout, gemeente Drechterland,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2008, kenmerk 2008-37783, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Drechterland (hierna: de raad) bij besluit van 13 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "1e wijziging van het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996".
Tegen dit besluit heeft de besloten vennootschap Recreatiepark De Witte Hoeve B.V. (hierna: De Witte Hoeve) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Witte Hoeve heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2009, waar De Witte Hoeve, vertegenwoordigd door R.M. de Jong en mr. J.H. Fellinger, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord, de raad, vertegenwoordigd door H. Medema, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Op de gronden van het recreatiepark "De Witte Hoeve" in Schellinkhout staan 65 recreatiewoningen. Met het voorliggende plan wordt beoogd het gebruik voor permanente bewoning van de recreatiewoningen en het plaatsen van een berging van maximaal 10 m2 bij iedere woning mogelijk te maken.
2.3. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat De Witte Hoeve niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Hiertoe voert het college aan dat De Witte Hoeve slechts de infrastructuur van het recreatiepark beheert. Nu het plan geen betrekking heeft op de infrastructuur van het recreatiepark wordt De Witte Hoeve niet rechtstreeks in haar belangen geraakt, aldus het college.
2.4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4.1. Ter zitting is gebleken dat De Witte Hoeve de blote eigendom van een aantal in erfpacht uitgegeven kavels met bijbehorende woningen in het recreatiepark heeft. Daarnaast is De Witte Hoeve eigenaar van de infrastructuur van het park. Reeds hierom wordt De Witte Hoeve rechtstreeks in haar belangen geraakt en kan zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
2.5. De Witte Hoeve voert aan dat uit de titel van het plan volgt dat het hier geen partiële herziening van het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996" als bedoeld in artikel 10 van de WRO betreft, maar een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO. In dit verband betoogt De Witte Hoeve dat er geen bevoegdheid voor de raad bestond tot vaststelling van dit plan, aangezien hiertoe geen wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996" is opgenomen.
2.5.1. Dat in dit geval sprake lijkt te zijn van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO is volgens het college waarschijnlijk ingegeven door de naam van het plan. Het college stelt zich echter op het standpunt dat het een partiële herziening van het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996" als bedoeld in artikel 10 van de WRO betreft.
2.5.2. Niet in geschil is dat voor het plan de procedure voor een plan als bedoeld in artikel 10 van de WRO is doorlopen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan een partiële herziening van het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996" is en geen wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO. De naam van het plan is in dit verband niet doorslaggevend. Hetgeen De Witte Hoeve heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onbevoegd is vastgesteld door de raad.
2.6. De Witte Hoeve betoogt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het concept van het besluit omtrent goedkeuring van 9 juli 2009, terwijl de raad wel de mogelijkheid heeft gekregen om op dit concept te reageren.
2.6.1. Ingevolge artikel 10:30, eerste lid, van de Awb, vindt gedeeltelijke goedkeuring of onthouding van goedkeuring niet plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg is geboden.
2.6.2. Blijkens het bestreden besluit was het college voornemens om goedkeuring aan het plan te onthouden. Dit voornemen is in concept aan de raad gezonden, waarbij de raad in de gelegenheid is gesteld om hierover in overleg te treden. Naar aanleiding van de opmerkingen van de raad heeft het college besloten af te zien van onthouding van goedkeuring van het plan en besloten goedkeuring aan het plan te verlenen.
Uit artikel 10:30, eerste lid, van de Awb vloeit slechts voort dat de raad de gelegenheid tot overleg moet worden geboden indien het college het voornemen heeft om goedkeuring aan het plan te onthouden. Dit artikel, noch enige andere wettelijke bepaling, schrijft voor dat het college in dit geval ook De Witte Hoeve, als indiener van bedenkingen tegen het vastgestelde plan, in de gelegenheid moet stellen een reactie te geven. Het betoog van De Witte Hoeve faalt derhalve.
2.7. Wat betreft het betoog van De Witte Hoeve dat het bestreden besluit te laat ter inzage is gelegd, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en dat deze beroepsgrond reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.8. De Witte Hoeve betoogt voorts dat bij de voorbereiding van dit plan ten onrechte geen ambtelijk vooroverleg met buurgemeenten, provincie en waterschap als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot het vooroverleg met het waterschap voert zij voorts nog aan dat dit overleg niet achterwege kon worden gelaten nu niet is uitgesloten dat de permanente bewoning van de recreatiewoningen invloed kan hebben op de waterhuishouding van het recreatiepark.
2.8.1. Het college stelt zich, in navolging van de raad, op het standpunt dat geen overleg behoefde te worden gepleegd met het betrokken waterschap. In dit verband brengt het college naar voren dat het plan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding, nu er slechts sprake is van een wijziging van het gebruik van de woningen op het recreatiepark. Een officieel ambtelijk vooroverleg met de betrokken diensten van het Rijk en de provincie Noord-Holland was volgens het college niet nodig omdat het plan is gebaseerd op beleid van het Rijk en de provincie. Ter zitting heeft het college voorts nog aangegeven dat er wel informeel overleg met ambtenaren van de provincie, bestaande uit het voeren van telefonisch overleg en het toezenden van nota's, heeft plaatsgevonden.
2.8.2. Artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985 luidt: "Bij de voorbereiding van een structuurplan, een bestemmingsplan of een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet plegen burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan of de vrijstelling betrokken waterschappen."
Artikel 10, tweede volzin, van het Bro 1985 luidt: "Waar nodig plegen zij tevens overleg met de besturen van de gemeenten wier belangen rechtstreeks in het geding zijn, met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening alsmede met die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan of de vrijstelling in het geding zijn."
2.8.3. Blijkens de Nota van toelichting bij de invoering van artikel 10 van het Bro 1985 (blz. 25; Stb. 1985, 627) dient het overleg met de betrokken diensten van het Rijk en de provincie als bedoeld in de tweede volzin van artikel 10 van het Bro 1985 over het algemeen beperkt te blijven tot die instanties waarmee overleg naar het oordeel van de gemeente ook werkelijk noodzakelijk is. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente die belast is met de opstelling van het plan zelf om te beoordelen of deze situatie zich redelijkerwijs voordoet. Gelet op de omstandigheid dat het plan is gebaseerd op beleid van het Rijk en de provincie Noord-Holland heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval kon worden afgezien van een overleg als bedoeld in artikel 10 van het Bro 1985 met buurgemeenten of provincie.
2.8.4. Uit de Nota van toelichting bij de wijziging van artikel 10 van het Bro 1985 (blz. 3; Stb 2000, 234) blijkt dat met de eerste volzin van artikel 10 van het Bro 1985 is beoogd een verplichting tot overleg met de betrokken waterschappen voor het college van burgemeester en wethouders te creëren. Het is niet aan het college van burgemeester en wethouders om te beoordelen of het waterschap wordt betrokken bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. De omstandigheid dat het hier slechts om een wijziging van het gebruik gaat en geen gevolgen voor de waterhuishouding worden verwacht, wat daar ook van zij, kan derhalve geen aanleiding zijn om af te zien van overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen. Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat het overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan in strijd met artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985 achterwege is gelaten.
2.9. De conclusie is dat hetgeen De Witte Hoeve heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.10. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van De Witte Hoeve geen bespreking meer.
2.11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 22 juli 2008, kenmerk 2008-37783;
III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "1e wijziging van het bestemmingsplan "Schellinkhout - De Witte Hoeve 1996";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 juli 2008;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark De Witte Hoeve B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,99 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en negenennegentig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark De Witte Hoeve B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
234-589.