ECLI:NL:RVS:2009:BJ5088

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806513/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J.G.C. Wiebenga
  • J.A. Hagen
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Lonneker Erf door college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Lonneker Erf" door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het college heeft op 24 juni 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Enschede op 3 december 2007 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellante sub 1, een projectontwikkelaar, is van mening dat de gewijzigde plangrens onterecht is vastgesteld, waardoor zij financiële schade lijdt. Appellant sub 2 vreest voor aantasting van zijn privacy en uitzicht door de nieuwbouwwoningen die in de nabijheid van zijn perceel worden gebouwd.

De Raad van State heeft de beroepen van beide appellanten ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde plangrens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de besluiten van het college onterecht zijn genomen of dat er sprake is van strijd met het recht. De Afdeling benadrukt dat de raad een grote beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen, zolang deze niet in strijd zijn met de wet.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt dat de belangen van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan rechtmatig is. De Raad van State heeft de beroepen van appellante sub 1 en appellant sub 2 afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200806513/1/R2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2008, kenmerk 2008/0036002, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede (hierna: de raad) bij besluit van 3 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Lonneker Erf".
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2008, en [appellant sub 2] (hierna: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 september 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2009, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door P. Kok en mr. J.W. van der Linde, advocaat te Arnhem, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. Th.H.W. Juta, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door T.H.A. Polman en A. Voogd, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een gebied aan de noordzijde van Lonneker. Met dit plan wordt de realisatie van een nieuwbouwwijk op het voormalige kassencomplex tussen de Oldenzaalsestraat en de oude spoorbaan mogelijk gemaakt.
2.3. Het plan is gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad de planbegrenzing zodanig aangepast dat het gebied ten westen van de oude spoorbaan tot aan de Nieuwe Dijk buiten het plangebied valt. De in het ontwerpbestemmingsplan voorziene mogelijkheid om op die locatie nieuwe woningen te bouwen, is daarmee vervallen.
Het beroep van [appellante sub 1]
2.4. [appellante sub 1] is de projectontwikkelaar van de nieuwbouwwijk het "Lonneker Erf". Zij kan zich niet verenigen met de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en richt zich in haar beroep tegen de goedkeuring van de westelijke plangrens. Hiertoe voert [appellante sub 1] aan dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan het standpunt van het college van burgemeester en wethouders waarin de keuze voor een begrenzing van het plangebied langs de Nieuwe Dijk stedenbouwkundig wordt onderbouwd. Voorts voert zij aan dat de grondexploitatie negatief zal uitvallen, nu de woningen in het gebied ten westen van de oude spoorbaan ten gevolge van de gewijzigde vaststelling niet meer kunnen worden gebouwd. [appellante sub 1] betoogt dat zij hierdoor financiële schade lijdt. Volgens haar is dit financiële belang onvoldoende meegewogen bij de gewijzigde vaststelling.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad heeft gekozen voor een in ruimtelijk opzicht logische planbegrenzing. Voorts brengt het college, in navolging van de raad, naar voren dat [appellante sub 1] met de aankoop van de desbetreffende gronden een financieel risico heeft genomen. Daarbij stelt het college dat [appellante sub 1] reeds in een vroeg stadium is gewezen op de bezwaren van verschillende bewoners van Lonneker tegen bebouwing tussen de oude spoorbaan en de Nieuwe Dijk.
2.4.2. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
Met betrekking tot de ruimtelijke bezwaren overweegt de Afdeling als volgt. De vastgestelde westelijke plangrens ligt langs de met bomen begroeide oude spoorbaan. Het gebied ten westen van de oude spoorbaan tot aan de Nieuwe Dijk is weliswaar deels bebouwd, maar bestaat voor het overige uit open grasland dat aansluit bij het open landschap aan de noordwestzijde van de Nieuwe Dijk. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad heeft gekozen voor een in ruimtelijk opzicht logische planbegrenzing.
Gelet op de omstandigheid dat [appellante sub 1] de desbetreffende gronden heeft aangekocht zonder hierin een ontbindende voorwaarde met betrekking tot de planologische besluitvorming op te nemen heeft het college zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat [appellante sub 1] een financieel risico heeft genomen. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat [appellante sub 1] ten tijde van de aankoop van de gronden op de hoogte was van het feit dat verschillende omwonenden bezwaren hadden tegen nieuwbouw in dit gebied. Voorts is niet uitgesloten dat [appellante sub 1] een compensatie voor het eventuele negatieve exploitatiesaldo kan ontvangen uit het zogeheten Fonds Stedelijke Ontwikkeling Grondexploitaties.
Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de vastgestelde planbegrenzing.
In dit verband merkt de Afdeling voorts nog op dat de vraag of de gemeente op grond van de tussen de gemeente en [appellante sub 1] gesloten exploitatieovereenkomst jegens [appellante sub 1] aansprakelijk is voor het eventuele negatieve exploitatiesaldo aan de civiele rechter kan worden voorgelegd.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen de goedkeuring van het plandeel dat ziet op de ontsluiting van de nieuwbouwwijk op de Oldenzaalsestraat, steunt niet op bij het college ingebrachte bedenkingen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het vastgestelde plan bij het college ingebrachte bedenking heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen bedenkingen heeft ingebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.6. [appellant sub 2] vreest dat de aan zijn perceel grenzende nieuwbouwwoningen zijn privacy en uitzicht zullen aantasten. In dit verband wenst hij dat in het plan wordt voorgeschreven dat de woningen op ten minste 30 meter van zijn perceelsgrens worden gebouwd. Verder wenst [appellant sub 2] dat in het plan een bepaling wordt opgenomen met betrekking tot de maten en de vormgeving van een afscheiding tussen zijn perceel en de nieuwbouwwoningen. Volgens hem kan op deze wijze worden bewerkstelligd dat de bestaande houtwal, die zijn perceel van deze woningen afscheidt, wordt versterkt.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de privacy en het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] voldoende gewaarborgd zijn. In dit verband brengt het college naar voren dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de nieuwbouwwoningen ten minste 30 meter bedraagt. Daarnaast stelt het college dat dit plan voorziet in een groenstrook ten zuiden van het perceel van [appellant sub 2] die onder meer is bestemd voor de aanleg en instandhouding van waardevolle landschappelijke elementen zoals houtwallen.
2.6.2. Het perceel van [appellant sub 2] grenst aan de noordzijde van het plangebied. Uit het plan volgt dat de nieuwbouwwoningen op ten minste 30 meter vanaf zijn woning zullen worden gebouwd. Het perceel van [appellant sub 2] wordt van de nieuwbouwwijk gescheiden door een strook die is bestemd voor "Groenvoorzieningen".
Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van groenstroken, plantsoenen, waardevolle landschappelijke elementen (zoals houtwallen) en waterpartijen en waterlopen.
2.6.3. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de bestemming "Groenvoorzieningen" op de strook ten zuiden van het perceel van [appellant sub 2] voldoende mogelijkheden om de nieuwbouwwijk van de woning van [appellant sub 2] af te schermen. Hoe deze bestemming feitelijk wordt ingevuld is een kwestie van uitvoering, die in deze procedure niet kan worden beoordeeld. De door [appellant sub 2] gewenste bepaling met betrekking tot de omvang en de vormgeving van de afscheiding zou het gemeentebestuur dan ook niet kunnen verplichten tot de realisatie van een dergelijke afscheiding. In dit geval is echter niet aannemelijk dat niet ten minste de huidige afscheiding, bestaande uit een houtwal, zal worden behouden. Ter zitting is gebleken dat in het koopcontract met de nieuwe eigenaren van de groenstrook een bepaling is opgenomen op grond waarvan zij verplicht zijn de houtwal te handhaven en te onderhouden. Het voorgaande in aanmerking genomen heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat hij een zodanige aantasting van zijn privacy en uitzicht ondervindt, dat het college niet in redelijkheid een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de realisatie van de nieuwbouwwoningen op een afstand van 30 meter tot aan zijn woning.
2.7. Ter compensatie van de mogelijke aantasting van zijn privacy en uitzicht wenst [appellant sub 2] dat zijn perceel wordt opgenomen in het plangebied, zodat zijn perceel niet langer onder het regime van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" valt. [appellant sub 2] betoogt dat de uit het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" voortvloeiende beperkingen met betrekking tot de bouwmogelijkheden op zijn perceel dan niet meer van toepassing zijn.
2.7.1. Het college heeft ingestemd met de door de raad gekozen planbegrenzing. In dit verband brengt het college naar voren dat het perceel van [appellant sub 2] geen deel uitmaakt van het projectplan voor het "Lonneker Erf" en dat ten zuiden van het perceel van [appellant sub 2] een houtwal ligt, die een natuurlijke scheiding vormt tussen het perceel van [appellant sub 2] en het plangebied.
2.7.2. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In de wens van [appellant sub 2] om zijn perceel ook op te nemen in dit bestemmingsplan, ter compensatie van de mogelijke aantasting van zijn uitzicht en privacy, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Niet is aannemelijk gemaakt dat tussen zijn perceel en het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat, dat zijn perceel in het plan opgenomen had moeten worden, nu het plangebied op een natuurlijke wijze van het perceel van [appellant sub 2] wordt afgescheiden door een houtwal.
2.8. Verder voert [appellant sub 2] aan dat in het plan geen rekening is gehouden met de bestaande waterafvoer op de grens van zijn perceel. De aan zijn perceel grenzende gronden in het plangebied zijn volgens hem inmiddels opgehoogd. Omdat de greppel tussen zijn perceel en het plangebied daarbij is verdwenen, wordt volgens hem de afvoer van overtollig regenwater belemmerd.
2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de in dit plan voorziene ontwikkelingen voldoen aan de gestelde waterhuishoudkundige eisen, nu het waterschap Regge en Dinkel heeft aangegeven dat de randvoorwaarden en uitgangspunten in de waterparagraaf van het plan op correcte wijze zijn verwoord.
2.8.2. Uit artikel 5.1 van de planvoorschriften volgt dat de strook met de bestemming "Groenvoorzieningen" ten zuiden van het perceel van [appellant sub 2] onder meer bestemd is voor waterlopen. De bestemming "Groenvoorzieningen" staat derhalve niet aan een greppel in de weg. De vraag hoe de bestemming "Groenvoorzieningen" feitelijk wordt ingevuld is, zoals hiervoor onder 2.6.3. is overwogen, echter een kwestie van uitvoering, die in deze procedure niet kan worden beoordeeld. Wat betreft de waterhuishouding kan evenwel worden opgemerkt dat het waterschap Regge en Dinkel in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 heeft aangegeven dat het plan aan de waterhuishoudkundige randvoorwaarden voldoet. Blijkens de plantoelichting is één van de randvoorwaarden dat regenwater binnen de grenzen van het plangebied wordt vastgehouden en geborgen.
2.9. Voor zover [appellant sub 2] stelt dat de beoogde lintbebouwing langs de Oldenzaalsestraat niet past in de landelijke omgeving en niet strookt met de karakteristieke uitstraling van zijn woning, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Bovendien heeft hij de stelling van de raad dat de lintbebouwing aansluit op de bestaande lintbebouwing en dat ten behoeve van deze lintbebouwing de Welstandsnota is gewijzigd, niet weersproken.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de goedkeuring van het plandeel dat ziet op de ontsluiting van de nieuwbouwwijk op de Oldenzaalsestraat;
II. verklaart het beroep van de vennootschap onder firma [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
234-589.