200808445/1/H1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 27 oktober 2008 in zaken nrs. 08/3693, 08/3694 en 08/4278 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.
Bij besluit van 29 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Werkendam (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch het besluit van 29 maart 2007, onder aanvulling van de motivering daarvan, gehandhaafd.
Bij op 4 augustus 2008 verzonden besluit heeft het college vergunninghouder bouwvergunning verleend voor het oprichten van een machineberging en bewaarplaats op het perceel.
Bij uitspraak van 27 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] tegen het besluit van 17 juni 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard en een verzoek van [appellanten] tot het treffen van een voorlopige voorziening, hangende het door hen tegen het besluit van 4 augustus 2008 gemaakte bezwaar, afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door J. Boterblom en N.J. de Keijzer, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar vergunninghouder, bijgestaan door G. Stam, gehoord.
2.1. De aangevallen uitspraak is, voor zover de voorzieningenrechter daarbij het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen heeft afgewezen, een uitspraak, als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen, ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep kan worden ingesteld.
De Afdeling is dan ook onbevoegd van het hoger beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van dat verzoek, kennis te nemen.
2.2. Tegen de aangevallen uitspraak hebben [appellanten] voor het overige geen beroepsgronden aangevoerd. De Afdeling heeft voorts geen aanleiding om het ingestelde hoger beroep ambtshalve gegrond te achten.
2.3. Het hoger beroep, zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het tegen het besluit van 17 juni 2008 ingestelde beroep, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, kennis te nemen;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009