200806566/1/V2.
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 30 juli 2008 in zaak nr. 07/43235 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij brief van 13 april 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) medegedeeld dat zijn brief van 18 mei 2005 geen aanleiding heeft gegeven het besluit tot afwijzing van de aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, te herzien.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juli 2008, verzonden op 5 augustus 2008, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Hetgeen in de grieven 1 en 2 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank aan de vaststelling dat de staatssecretaris in het besluit van 23 oktober 2007 niet heeft beslist op het verzoek om de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken te vergoeden, ten onrechte niet de conclusie heeft verbonden dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.2.1. De vreemdeling heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. De staatssecretaris heeft in het besluit van 23 oktober 2007 niet, dan wel niet uitdrukkelijk, op het door de vreemdeling gedane verzoek beslist. In de aanvullende gronden van beroep van 11 januari 2008 heeft de vreemdeling zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris aldus artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft geschonden.
2.2.2. De in de grief vervatte klacht is in zoverre terecht voorgedragen, dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak enkel vaststelt dat de staatssecretaris in het besluit van 23 oktober 2007 niet op het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, heeft beslist en heeft nagelaten te motiveren welke gevolgen voor het besluit aan die vaststelling moeten worden verbonden. De grief leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.3. Uit de motivering van het besluit van 23 oktober 2007 blijkt dat op geen enkel onderdeel aan het bezwaar van de vreemdeling is tegemoetgekomen. De motivering van het besluit leidt eenduidig tot de conclusie dat het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tegen deze achtergrond kan het besluit niet anders worden gelezen dan dat het er tevens toe strekt het verzoek om vergoeding van de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, af te wijzen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, maar heeft wel geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het veroordelen van de staatssecretaris tot vergoeding van de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Tegen dat oordeel zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009
284-563.
Verzonden: 31 juli 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak