ECLI:NL:RVS:2009:BJ4636

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901133/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van beheerssubsidie op basis van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 11 december 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de verlaging van een beheerssubsidie die eerder was verleend op basis van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 22 februari 2007 besloten de subsidie voor de periode van 1 november 2000 tot en met 31 oktober 2006 te verlagen van € 80.671,96 naar € 69.821,14. Dit besluit werd door het college van gedeputeerde staten van Groningen in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de Subsidieregeling, die leidde tot de verlaging van de subsidie, niet in strijd was met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. [appellant] stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de gewijzigde indexering en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de prijs- en loonontwikkeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juli 2009 behandeld en concludeert dat de rechtbank op goede gronden het beroep van [appellant] heeft verworpen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200901133/1/H2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 december 2008 in zaak nr. 07/1221 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de Subsidieregeling) de aan [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) verleende beheerssubsidie voor de periode van 1 november 2000 tot en met 31 oktober 2006 lager vastgesteld op € 69.821,14.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) als in zoverre de rechtsopvolger van de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op 5 januari 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2009, waar [twee van de appellanten], bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. Peeters, werkzaam bij de Dienst Regelingen Roermond, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling, zoals dat luidde tot 27 september 2001, worden de beheersbijdragen van de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46 jaarlijks voor 1 januari van het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het voorafgaande jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor Statistiek.
Bij ministeriële regeling van 24 september 2001 (Stcrt. 25 september 2001, nr. 185) is artikel 7 van de Subsidieregeling gewijzigd. Ingevolge artikel IV werkt deze wijziging terug tot en met 1 januari 2000.
Ingevolge het gewijzigde artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling worden de beheersbijdragen van de beheerspakketten en landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46 en het maximumbedrag aan inrichtingssubsidie jaarlijks voor 1 maart van het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben in voorkomend geval met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar door de minister gecorrigeerd voor de werkelijke loon- en prijsontwikkeling, gebaseerd op de grondslagen, bedoeld in artikel 8, naar de situatie in het voorafgaande jaar.
Ingevolge het tweede lid geeft de minister in de Staatscourant kennis van de vaststelling van de overeenkomstig het eerste lid gecorrigeerde beheersbijdragen en maximumbedrag aan inrichtingssubsidie.
Ingevolge artikel 8 wordt bij het vaststellen van de beheersbijdragen van een beheerspakket als bedoeld in artikel 7 rekening gehouden met de volgende grondslagen:
a. de productiederving uitgedrukt in kilogram voedereenheden melk;
b. de toename van de arbeidsaanspraken, en
c. de wijziging van de exploitatie-aanspraken, als gevolg van de uitvoering van agrarisch natuurbeheer.
Ingevolge artikel 42, tweede lid, wordt de beheerssubsidie vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, zoals dat op grond van artikel 7, eerste lid, door de minister is gecorrigeerd in verband met de werkelijke loon- en prijsontwikkeling.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, worden subsidies of voorschotten daarop verleend onder voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de commissie).
Ingevolge het tweede lid kan de beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeurig van de commissie voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.
2.2. [appellant] heeft op 22 februari 2000 een aanvraag voor een beheerspakket "Faunarand" ingediend. De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) heeft bij besluit van 7 september 2000 beheerssubsidie verleend voor de periode van 1 november 2000 tot en met 31 oktober 2006 tot een bedrag van f 177.777,60 / € 80.671,96. Hierbij is vermeld dat dit bedrag nog wordt aangepast omdat de commissie de vergoedingen voor de akkerbouwpakketten niet heeft goedgekeurd en dat de vergoedingen met terugwerkende kracht zullen worden verlaagd. Bij besluit van 2 april 2001 is het verleende subsidiebedrag verlaagd tot een bedrag van f 172.603,20 / € 78.323,92. Vervolgens is de verleende beheerssubsidie bij besluit van 26 augustus 2005 gewijzigd om die in overeenstemming te brengen met Europese regelgeving in die zin dat daarop de probleemgebiedenvergoeding in mindering is gebracht waardoor de verleende subsidie met ingang van 1 november 2005 € 77.909,81 bedraagt.
2.3. Bij besluit van 22 februari 2007 is de verleende beheerssubsidie lager vastgesteld op € 69.821,14. Dit besluit is door het college in bezwaar gehandhaafd. De verlaging is het gevolg van het gewijzigde artikel 7 van de Subsidieregeling op grond waarvan het subsidiebedrag ingevolge artikel 42, tweede lid, niet meer aan de hand van het consumentenprijsindexcijfer geïndexeerd wordt vastgesteld maar aan de hand van de werkelijke loon- en prijsontwikkeling.
2.4. [appellant] betoogt - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de toepassing van het gewijzigde artikel 7 van de Subsidieregeling niet in strijd is met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. Hij verwijst in dit verband naar het besluit van 26 augustus 2005 over de probleemgebiedenvergoeding en naar de beheersovereenkomst waarin is opgenomen dat de subsidie wordt geïndexeerd op basis van het oude artikel 7. [appellant] betoogt verder ten onrechte niet over de gewijzigde indexering te zijn geïnformeerd.
Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college is uitgegaan van een onjuiste prijs- en loonontwikkeling aangezien sprake is van een stijging en niet van een daling. Verder betoogt hij dat de grondslagenbenadering als bedoeld in artikel 8 van de Subsidieregeling onjuist is toegepast dan wel niet toepasbaar is.
2.5. Het betoog van [appellant] vormt een herhaling van hetgeen hij reeds bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft op goede gronden het beroep op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel verworpen. Hierbij heeft de rechtbank terecht verwezen naar artikel 102, tweede lid, van de Subsidieregeling waaruit volgt dat de commissie deze regeling nog moest goedkeuren. Uit de toelichting op de wijziging van de Subsidieregeling (Stcrt. 25 september 2001, nr. 185) blijkt dat de wijze van bijstelling van de beheersbijdrage met terugwerkende kracht is aangepast teneinde goedkeuring van de commissie te verkrijgen. Ook in het besluit van 7 september 2000 is [appellant] op de nog te verkrijgen goedkeuring van de commissie en op de terugwerkende kracht van hieruit voortvloeiende wijzigingen gewezen. De beheersovereenkomst waarin is bepaald dat indexering van het subsidiebedrag zal plaatsvinden aan de hand van het consumentenprijsindexcijfer, kan zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen artikel 7 en artikel 42, tweede lid, van de Subsidieregeling niet ter zijde schuiven. Hetzelfde geldt voor de verwijzing van [appellant] naar het besluit van 26 augustus 2005 over de probleemgebiedenvergoeding. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de wijziging van de Subsidieregeling op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt in de Staatscourant, faalt eveneens het betoog van [appellant] over de gebrekkige informatie over de wijzigingen in de regeling.
2.6. Ook het betoog van [appellant] dat het college is uitgegaan van een onjuiste prijs- en loonontwikkeling en dat de grondslagenbenadering als bedoeld in artikel 8 van de Subsidieregeling niet toepasbaar is dan wel onjuist is toegepast, is een herhaling van hetgeen [appellant] bij de rechtbank heeft aangevoerd. De Afdeling constateert evenals de rechtbank dat dit betoog op geen enkele wijze is onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het besluit van het college in stand kan worden gelaten.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
85-609.