200900803/1/H1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 december 2008 in zaak nr. 08/34 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.
Bij besluit van 20 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: het college) de aan stichting Woongoed Middelburg (hierna: Woongoed) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van 48 seniorenappartementen inclusief kantoorruimte, dagopvang- en recreatieruimte aan de Olmenlaan 6-8 te Middelburg (hierna: het project).
Bij besluit van 28 september 2007 heeft het college bouwvergunning tweede fase verleend voor het project.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 november 2007 heeft het college ingestemd met een situatietekening met betrekking tot de bouwvergunningen eerste en tweede fase.
Bij uitspraak van 23 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het beroep van [appellante] tegen het besluit van 20 november 2007 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2009, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P.J.A. Korstanje, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woongoed, vertegenwoordigd door mr J.W. van Koeveringe, advocaat te Middelburg, als partij gehoord.
2.1. De gronden van het project aan de Olmenlaan 6-8 grenzen aan de achtertuinen van de woningen aan de Jodengang.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 november 2007 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.1. Het betoog faalt. Bij besluit van 28 november 2007 heeft het college ingestemd met de door Woongoed ingediende situatietekening en bepaald dat die in de plaats komt van de situatietekening bij de verleende bouwvergunning. De rechtbank heeft overwogen dat het college daarmee het besluit op bezwaar van 20 november 2007 (de rechtbank schrijft: 27 november 2007) heeft gewijzigd, dat het beroep van [appellante] geacht wordt mede te zijn gericht tegen het gewijzigde besluit op bezwaar voor zover dat de bouwvergunning eerste fase betreft, en dat zij daarom geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 november 2007.
Anders dan [appellante] stelt, wijkt de later ingediende tekening af van de tekening die ten grondslag ligt aan het besluit tot verlening van de vergunning eerste fase. Op de gewijzigde tekening staat expliciet vermeld dat de breedte van het achterpad 2,50 m dient te zijn en dat het pand zal zijn voorzien van betontegels.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het project heeft kunnen verlenen. Zij voert aan dat zij, als het project is gerealiseerd, haar garage niet per auto zal kunnen bereiken. [appellante] acht het niet juist dat in het stuk betreffende de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling, wordt gesteld dat het achterpad tussen haar perceel en de in het bouwplan opgenomen bouwwerken een brandgang is.
2.4. Bij besluit van 9 februari 2007 heeft het college [appellante] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage achter haar woning aan de [locatie] te Middelburg (hierna: de garage). Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat het achtererf van [appellante] waarop de garage zou worden gebouwd, ten tijde van de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning voor de garage niet toegankelijk was voor gemotoriseerd verkeer. Anders dan [appellante] ter zitting heeft betoogd, brengt de aan haar verleende bouwvergunning voor de garage niet met zich dat het college dient te bewerkstelligen, op gronden van derden, een toegangsweg wordt aangelegd. De thans het dichtst bij het perceel van [appellante] voorziene bouwwerken van het project komen op zodanige afstand daarvan dat zij geen belemmering vormen voor de bereikbaarheid per auto. In zoverre heeft het college in de bereikbaarheid van de garage in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om vrijstelling te weigeren.
Dat in de ruimtelijke onderbouwing van het project, neergelegd in de door Adviesbureau RBOI opgestelde notitie "Realisatie appartementen met zorgvoorzieningen aan de Olmenlaan te Middelburg" van 20 november 2006 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing), wordt opgemerkt dat de woningen aan de Jodengang worden 'aangehecht door middel van een brandgang', terwijl Woongoed bereid is een achterpad met een breedte van 2,5 m aan te leggen, is niet van belang. In dit opzicht komt aan de ruimtelijke onderbouwing geen bepalende betekenis toe.
2.5. Voor zover [appellante] stelt dat het college vertrouwen heeft gewekt dat een toegangsweg naar haar garage wordt aangelegd, en de verleende vrijstelling en bouwvergunning om die reden niet in stand kunnen blijven, bestaat daarvoor, nog daargelaten dat de realisering van het bouwplan als zodanig geen belemmering vormt voor de toegankelijkheid per auto van de garage, geen grond. Weliswaar is niet in geschil dat van de zijde van de gemeente in planologische zin medewerking is toegezegd aan de ontsluiting van de percelen aan de Jodengang door een voor auto's begaanbare weg, maar het college heeft [appellante] reeds voordat aan haar vrijstelling en bouwvergunning voor de garage is verleend, te kennen gegeven dat ten aanzien van de aanleg van de weg als uitgangspunt geldt dat alle betrokken rechthebbenden ten aanzien van de percelen aan de Jodengang daarmee dienen in te stemmen. De bewoner van [locatie a] heeft echter geen toestemming gegeven voor de aanleg van een weg, toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. Daarom heeft [appellante] er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat het college eerst zou instemmen met het thans aan de orde zijnde bouwplan, indien daarbij was voorzien in de aanleg van een weg die toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer.
Overigens merkt de Afdeling nog op dat de vertegenwoordiger van het college ter zitting heeft toegezegd een gesprek tussen Woongoed, [appellante] en het gemeentebestuur te zullen arrangeren om te bezien of de bestaande weg toegankelijk kan worden gemaakt voor [appellante]'s auto.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009