ECLI:NL:RVS:2009:BJ4627

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809271/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • S.F.M. Wortmann
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E.J.A. Idema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boetes opgelegd door de minister van Verkeer en Waterstaat aan chauffeurs voor overtredingen van de Arbeidstijdenwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de door appellanten ingestelde beroepen tegen boetes opgelegd door de minister van Verkeer en Waterstaat ongegrond heeft verklaard. De boetes zijn opgelegd op basis van de overtreding van artikel 2.4:4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, waarbij appellanten als chauffeurs van transportbedrijf Soonius Transport B.V. onjuiste aantekeningen op hun registratiebladen hebben gemaakt. De minister had eerder op 5 oktober 2007 boetes opgelegd, die door appellanten in bezwaar zijn aangevochten, maar door de minister zijn gehandhaafd. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 november 2008 de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard, waarna appellanten hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 2 juli 2009 hebben appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, hun standpunt toegelicht. Zij betogen dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen hebben plaatsgevonden, zoals het feit dat de vrachtwagens op het terrein van hun werkgever door loodsmedewerkers werden bestuurd voordat zij daadwerkelijk op weg gingen. De minister heeft echter gesteld dat de chauffeurs verantwoordelijk zijn voor het correct invullen van hun registratiebladen, ongeacht wie het voertuig bestuurt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van appellanten niet gevolgd en bevestigd dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van onjuiste aantekeningen op de registratiebladen. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat de minister bij het opleggen van de boetes rekening had gehouden met het beginsel van proportionaliteit. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809271/1/H3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2008 in zaken nrs. 08/2439, 08/2512, 08/2513, 08/2514, 08/2517, 08/2518, 08/2519, 08/2520, 08/2521, 08/2522, 08/2526, 08/2527 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 5 oktober 2007 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan [appellanten] boetes opgelegd.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 februari 2008 heeft de minister de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2008, verzonden op 12 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. D. van der Klei, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Autar en D.J. van Tergouw, ambtenaren in dienst van het ministerie, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep in zaak nr. 200809266/1/H3.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1 van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad, van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (hierna: verordening 3820/85) wordt onder wegvervoer verstaan iedere verplaatsing over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen in lege of beladen toestand, van een voertuig, bestemd voor het vervoer van personen of goederen.
Ingevolge het derde lid wordt onder bestuurder verstaan iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt om het in voorkomende gevallen te kunnen besturen.
Ingevolge artikel 2 van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (hierna: verordening 3821/85) zijn de in artikel 1 van verordening 3820/85 gegeven definities van toepassing.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, voor zover thans van belang, moeten de bestuurders voor iedere dag dat zij rijden, registratiebladen of bestuurderskaarten gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder d, moet de bestuurder op het registratieblad de kilometerstand aanbrengen:
- vóór de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd,
- aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd,
- indien van voertuig wordt gewisseld gedurende de werkdag (kilometerteller van het gebruikte voertuig en kilometerteller van het voertuig dat zal worden gebruikt).
Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw) kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot bepaalde arbeid of arbeid onder bepaalde omstandigheden die afwijken van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van de rusttijd.
Ingevolge artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv) is het de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Atw verboden in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop worden gesteld.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv, voor zover thans van belang, levert het niet naleven van artikel 2.4:4 een beboetbaar feit op.
2.1.1. Bij het opleggen van boetes hanteert de minister de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer), Stcrt. 2006, 43 (hierna: de beleidsregel).
2.2. Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 5 oktober 2007 heeft de minister [appellanten], die als chauffeurs werkzaam waren voor transportbedrijf Soonius Transport B.V, boetes opgelegd op de grondslag dat over de onderzoeksperiode van 2 oktober 2006 tot en met 28 oktober 2006 door hen meerdere malen in strijd is gehandeld met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv.
2.3. [appellanten] bestrijden in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij, doordat zij op hun registratiebladen onjuiste aantekeningen hebben gesteld, artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv hebben overtreden. Volgens [appellanten] heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat met de betreffende vrachtwagens, alvorens zij kunnen vertrekken vanaf het terrein waar hun werkgever is gevestigd, te weten het terrein van ABC Westland te Poeldijk, op dit terrein wordt gereden om daar bij klanten van hun werkgever producten op te halen en om bij het op het terrein gevestigde tankstation af te tanken. De vrachtwagens worden tijdens deze rondgang niet bestuurd door de chauffeurs maar door loodsmedewerkers. Dit verklaart de door de minister geconstateerde verschillen in de door de chauffeurs geregistreerde kilometers en de geregistreerde kilometers op de afstandsregistratie op de tachograafschijven. Dit kan echter niet worden aangemerkt als een overtreding van artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv, aldus [appellanten].
2.3.1. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder d, van verordening 3821/85, moet de bestuurder op het registratieblad de kilometerstand aanbrengen vóór de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd en aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de chauffeur op het registratieblad dat hij gebruikt de kilometers moet vermelden die hij zelf heeft gereden. Op het moment dat zijn vrachtwagen door een loodsmedewerker wordt overgenomen die op het veilingterrein rijdt, dient de chauffeur zijn registratieblad uit de tachograaf te verwijderen en de eindkilometerstand te vermelden van dat moment. Dit betekent dat, indien de chauffeur in overeenstemming hiermee handelt, geen verschil ontstaat tussen de geregistreerde kilometers op de afstandsregistratie op de tachograafschijven en de door de chauffeur op het registratieblad geregistreerde kilometers. Nu de minister dergelijke verschillen toch heeft geconstateerd, heeft hij hieruit terecht de conclusie getrokken dat [appellanten] op hun registratiebladen onjuiste aantekeningen hebben gesteld en aldus artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv, hebben overtreden, zoals ook de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister bij het opleggen van de boetes ten onrechte geen acht heeft geslagen op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid, en de overige omstandigheden van het geval. De minister heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel aldus [appellanten] .
2.4.1. Dit betoog komt neer op een herhaling van hetgeen door [appellanten] al bij de rechtbank is aangevoerd. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat bij het boetetariefstelsel rekening is gehouden met het beginsel van proportionaliteit en dat voor de minister in dit geval geen aanleiding bestond om van de beleidsregel af te wijken. De rechtbank heeft dit betoog dan ook terecht en op goede gronden verworpen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
512.