ECLI:NL:RVS:2009:BJ4592

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900208/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door gemeenteraad Bunschoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 27 november 2008 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade door de gemeenteraad van Bunschoten ongegrond verklaarde. Het verzoek om planschadevergoeding was ingediend naar aanleiding van een besluit van de gemeenteraad van 5 juli 2007, waarin het verzoek van [appellant] werd afgewezen. De gemeenteraad had eerder op 31 januari 2008 het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie was gekomen, en dat hij in de toekomst opnieuw een verzoek om vergoeding van planschade kon indienen indien de nieuwbouwwoningen zouden worden verhoogd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 juli 2009 ter zitting behandeld. De gemeenteraad werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Zijlstra en mr. L.A.M. Bosboom. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de feitelijke hoogte van de nieuwbouwwoningen bepalend was voor de planologische vergelijking. De Afdeling benadrukte dat voor de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding de maximale invulling onder het nieuwe regime moet worden vergeleken met het oude regime, en dat de rechtbank dit niet had onderkend.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Tevens werd de gemeenteraad gelast om het griffierecht aan [appellant] te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 5 augustus 2009.

Uitspraak

200900208/1/H2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 november 2008 in zaak nr. 08/890 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Bunschoten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2007 heeft de raad van de gemeente Bunschoten (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2008, verzonden op 4 december 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij brief van 5 februari 2009 aangevuld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2009, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Zijlstra, werkzaam bij Ingenieursbureau Oranjewoud B.V (hierna: Oranjewoud), vergezeld door mr. L.A.M. Bosboom, ambtenaar in dienst van de gemeente Bunschoten, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die wet tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van die maatregel en dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten vrijstelling van de in het bestemmingsplan gestelde voorschriften en bouwvergunning verleend voor het bouwen van vier woningen met vrijstaande garages op het perceel op de hoek van de Koningin Wilhelminastraat en de Prins Willem van Oranjestraat te Bunschoten, kadastraal bekend gemeente Bunschoten, sectie K, nr. 03446.
2.4. Aan het afgewezen verzoek om vergoeding van planschade hebben [appellant] en zijn echtgenote, eigenares van de woning en het bijbehorend perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Bunschoten, sectie […], nr. […], ten grondslag gelegd dat het realiseren van het bouwplan hun woongenot heeft aangetast en de lichtinval in hun woning en tuin heeft verminderd.
2.5. In een advies van Oranjewoud van 3 oktober 2007 is vermeld, voor zover thans van belang, dat de planologische maatregel tot een overschrijding van het bouwvlak met ongeveer een halve meter heeft geleid, maar dit nadeel wordt opgeheven door het voordeel dat de nieuwbouwwoningen minder hoog zijn gebouwd dan op grond van het bestemmingsplan mogelijk zou zijn geweest. Voorts is in dat advies vermeld dat de kans dat de nieuwbouwwoningen binnen de planperiode worden opgehoogd tot de hoogte die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is, verwaarloosbaar klein is.
De gemeenteraad heeft dat advies gevolgd en aan het besluit van 31 januari 2008 ten grondslag gelegd.
2.6. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie is gekomen, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Volgens de rechtbank kan bij de planologische vergelijking geen rekening worden gehouden met de gestelde mogelijkheid dat de nieuwbouwwoningen in de toekomst worden verhoogd en hoger worden dan thans is vergund, omdat die vergelijking zich dient te beperken tot die tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel, zijnde in dit geval volgens de rechtbank de verleende bouwvergunning voor het oprichten van vier woningen, en het voordien geldende planologische regime. Indien de nieuwbouwwoningen in de toekomst worden verhoogd, kan [appellant] opnieuw een verzoek om vergoeding van planschade indienen, aldus de rechtbank.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank, door bij de planologische vergelijking uit te gaan van de feitelijke hoogte van de nieuwbouwwoningen, niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd.
2.7.1. Dat betoog slaagt. Voor de planologische vergelijking is, wat betreft het 'nieuwe' regime, niet de feitelijke situatie - dat wil zeggen hetgeen op grond van de met vrijstelling verleende bouwvergunning kan worden gebouwd - van belang, maar dient te worden uitgegaan van een maximale invulling onder dat regime, tenzij zodanige invulling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 31 januari 2008 ingestelde beroep beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. Daartoe behoort met name de vraag of met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat in een later stadium alsnog tot verhoging van de in geding zijnde woningen zal worden overgegaan.
2.9. [appellant] heeft betoogd dat de gemeenteraad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de kans dat de nieuwbouwwoningen binnen de planperiode zullen worden verhoogd verwaarloosbaar klein is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, voor zover thans van belang, er geen externe factoren zijn die hoger bouwen onmogelijk maken.
2.9.1. Het standpunt van de gemeenteraad rust op het advies van Oranjewoud van 3 oktober 2007. Dat advies biedt voldoende inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat ophoging van de nieuwbouwwoningen binnen de planperiode van 8,93 m (de vergunde bouwhoogte) naar 13,14 m met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Daarbij is, naast het feit dat het hier nieuwbouwwoningen betreft waarvan de vorm en constructie zich niet gemakkelijk lenen voor verhoging, vooral van belang dat de gemeenteraad, nog voorafgaand aan de ontvangst van het verzoek om vergoeding van planschade, een wijziging van het bestemmingsplan heeft vastgesteld, waarbij de bestaande hoogte van de nieuwbouwwoningen in het bestemmingsplan als de maximale bouwhoogte op het perceel is vastgelegd.
Dat [appellant] in beroep kritische kanttekeningen bij de conclusie van het advies heeft geplaatst, brengt op zichzelf niet met zich dat de gemeenteraad daarvan niet mocht uitgaan, aangezien in die kanttekeningen geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies zijn gelegen.
Het betoog faalt.
2.10. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 november 2008 in zaak nr. 08/890;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Bunschoten aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
452.