200904277/1/V2.
Datum uitspraak: 28 juli 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 juni 2009 in zaak nrs. 09/17012 en 09/17013 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 11 mei 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1; www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.1. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.1.2. De vreemdeling heeft eerder op 26 januari 2000 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 19 november 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 9 juli 2004 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Het besluit van 11 mei 2009 is van gelijke strekking als dat van 19 november 2003, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.2. De staatssecretaris betoogt in grief 1 dat de voorzieningenrechter ten onrechte de onderhavige situatie vergelijkbaar heeft geacht met de situatie waarin de nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden niet bij de rechtbank naar voren zijn gebracht terwijl dit wel had gekund, hetgeen volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 12 mei 2003 in zaak nr. 200300740/1; JV 2003/289) bij de beoordeling van een herhaalde aanvraag niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen. De onderhavige situatie, waarin die feiten en omstandigheden weliswaar in beroep tegen het eerdere afwijzende besluit bij de rechtbank naar voren zijn gebracht, maar het rechterlijk oordeel daarover niet is afgewacht, zodat geen inhoudelijke beoordeling van die feiten en omstandigheden heeft plaatsgevonden, kan niet daarmee op een lijn worden gesteld. De vreemdeling heeft er zelf voor gekozen de desbetreffende documenten reeds in beroep tegen het eerdere afwijzende besluit naar voren te brengen. Dat zij vervolgens met onbekende bestemming is vertrokken, waarmee zij te kennen heeft gegeven kennelijk geen belang meer te hechten aan een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, komt voor haar eigen rekening en risico. De door de vreemdeling overgelegde documenten zijn reeds hierom niet aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aldus de staatssecretaris.
2.2.1. De documenten die de vreemdeling ter staving van haar onderhavige aanvraag heeft overgelegd, zijn in het kader van de behandeling van het beroep tegen het afwijzende besluit van 19 november 2003 opgesteld en door de vreemdeling ook in die procedure aan de rechtbank overgelegd. Deze stukken zijn derhalve reeds hierom geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dat geen inhoudelijke beoordeling van het door de vreemdeling tegen het besluit van 19 november 2003 ingestelde beroep heeft plaatsgevonden, omdat zij met onbekende bestemming was vertrokken, als gevolg waarvan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 10 december 2003 in zaak nr. 200306276/1; JV 2004/64) wordt aangenomen dat zij kennelijk geen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit, maakt niet dat het hiervoor weergegeven beoordelingskader thans niet in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van het besluit van 11 mei 2009, als ware het een eerste afwijzing. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
Grief 1 slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen in de overige grieven is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, wordt overwogen dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en nu zich geen relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), voor rechterlijke toetsing van het besluit van 11 mei 2009 geen plaats is. Het beroep tegen dit besluit dient reeds daarom alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 juni 2009 in zaak nr. 09/17012;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009
284-549.
Verzonden: 28 juli 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak