ECLI:NL:RVS:2009:BJ4102

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805560/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Oost te Sassenheim" door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Oost te Sassenheim" door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college heeft op 27 mei 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Teylingen op 27 september 2007 is vastgesteld. Dit plan voorziet in de bouw van maximaal 30 woningen en een brandweerkazerne op de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan. Tegen dit besluit hebben twee groepen appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten sub 1, wonend in de nabijheid van de geplande bouwlocatie, betogen dat de afstand van 11 meter tussen de nieuwe woningen en hun bestaande woningen onvoldoende is en dat hun belangen niet zijn meegewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 mei 2009 behandeld. De Afdeling overweegt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de afstand van 11 meter in stedelijk gebied niet ongebruikelijk is en dat de belangen van de appellanten zijn meegewogen in de besluitvorming. De appellanten sub 2, bewoners van de Lindenlaan, vrezen voor overlast door een tankstation op een nabijgelegen perceel. De Afdeling oordeelt dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor een tankstation en dat de vrees voor overlast derhalve feitelijke grondslag mist. Uiteindelijk verklaart de Afdeling beide beroepen ongegrond, waarbij het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200805560/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2008, kenmerk PZH-2008-426377, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Teylingen (hierna: de raad) bij besluit van 27 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Oost te Sassenheim" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2008, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. B. Kramer en [gemachtigde], [appellanten sub 2], in de persoon van [een der appellanten sub 2], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.J. Zuiderwijk, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Zandstra, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.2. Het beroep van [appellanten sub 1], wonend aan de Gladiolenstraat te Sassenheim, heeft betrekking op de in de directe omgeving van hun woningen gelegen locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan, waar het plan de bouw van woningen en een brandweerkazerne mogelijk maakt.
2.3. Het plan voorziet in de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid I" op de plandelen met de bestemmingen "Bijzondere doeleinden", "Verblijfsdoeleinden" en "Groendoeleinden" ter plaatse van de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan. Blijkens de plantoelichting wordt hiermee beoogd de bouw van maximaal 30 woningen of de bouw van maximaal 17 woningen en een brandweerkazerne mogelijk te maken.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kan de bestemming van de gronden binnen het op de plankaart met "wijzigingsbevoegdheid I" aangegeven gebied geheel worden gewijzigd van "Bijzondere doeleinden" naar "Woondoeleinden", "Groendoeleinden", "Verblijfsdoeleinden" en "Bijzondere doeleinden" in de vorm van een brandweerkazerne. Bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid mogen ingevolge de artikelonderdelen a en c maximaal 30 woningen met een maximale hoogte van 9 meter worden gebouwd. Ingevolge de artikelonderdelen e en f mag de afstand tussen de brandweerkazerne en woningen niet kleiner zijn dan 30 meter en dient de ontsluiting van de brandweerkazerne plaats te vinden op de doorgaande wegen Parklaan of Narcissenlaan.
2.4. [appellanten sub 1] voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in een wijzigingsbevoegdheid die op de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan woningbouw op een afstand van 11 meter tot aan de ten westen van deze locatie gelegen woonwijk mogelijk maakt. In dit verband brengen zij naar voren dat onvoldoende is gemotiveerd waarom voor deze minimumafstand is gekozen en dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen als omwonenden.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat een afstand van 11 meter tussen bestaande bebouwing en nieuwe bebouwing niet ongebruikelijk is in stedelijk gebied. Voorts wijst het college erop dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid nog een nadere afweging zal worden gemaakt met betrekking tot de vraag welke afstand gelet op het woon- en leefklimaat van de omwonenden moet worden aangehouden tussen de bestaande en de nieuwe woningen.
2.4.2. In het bestreden besluit onder 1.3.1 is door het college aandacht besteed aan de afstand tussen de door middel van de wijzigingsbevoegdheid voorziene woningen op de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan en de ten westen van deze locatie gelegen woonwijk. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van [appellanten sub 1] niet zijn betrokken in de belangenafweging met betrekking tot deze afstand.
De locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan, waarop de woningen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kunnen worden gebouwd, is gelegen in een stedelijk gebied zoals de ten westen van deze locatie gelegen woonwijk. Niet in geschil is dat een afstand van 11 meter tussen woningen in een stedelijk gebied niet ongebruikelijk is. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de realisatie van de nieuwe woningen dan aan het belang van de omwonenden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de planvoorschriften maximaal 30 woningen met een maximale hoogte van 9 meter op deze locatie mogen worden gerealiseerd. In dit verband is voorts niet zonder belang dat het college heeft aangegeven dat bij de mogelijke totstandkoming van een wijzigingsplan een nadere belangenafweging zal worden gemaakt waarbij ook de belangen van de omwonenden met betrekking tot hun woon- en leefklimaat in aanmerking worden genomen. Tegen het wijzigingsplan staat voorts rechtsbescherming open.
2.5. [appellanten sub 1] betogen voorts dat het plan ten onrechte de vestiging van een brandweerkazerne op de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan mogelijk maakt. Hiertoe voeren zij aan dat het plan ten onrechte slechts een afstand van 30 meter van de brandweerkazerne tot de woningen voorschrijft, terwijl de Brochure "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2001 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Brochure) in geval van de vestiging van een brandweerkazerne een afstand van 50 meter tot aan een rustige woonwijk aanbeveelt. [appellanten sub 1] voeren aan dat de in het plan voorziene afwijking van de in de Brochure genoemde afstand van 50 meter onvoldoende is onderbouwd en dat in dit kader onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen als omwonenden. Voorts brengen zij naar voren dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar een alternatieve locatie voor de vestiging van de brandweerkazerne.
2.5.1. Het college acht de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan vanwege de centrale ligging in Sassenheim erg geschikt voor de vestiging van een brandweerkazerne. Een afstand in afwijking van de Brochure van 30 meter tot aan de woonwijk is volgens het college aanvaardbaar, omdat de brandweerkazerne zal worden ontsloten op de Narcissenlaan of de Parklaan en zich daarmee niet op de achterliggende woonwijk oriënteert. Verder heeft het college in aanmerking genomen dat in het kader van de Wet milieubeheer maatregelen zullen worden getroffen om de omwonenden tegen hinder te beschermen.
2.5.2. Niet in geschil is dat de woonwijk ten westen van de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan is te typeren als een rustige woonwijk. In de Brochure wordt ter voorkoming van hinder een afstand van 50 meter aanbevolen tussen een rustige woonwijk en een brandweerkazerne. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een brandweerkazerne een continu in werking zijnde inrichting is. De Brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van deze indicatieve afstanden moet worden gemotiveerd.
2.5.3. In de Brochure wordt vermeld dat de afstand voor geluid voor een "continu bedrijf" één afstandsstap hoger is dan voor een vergelijkbaar bedrijf dat niet continu in bedrijf is. Dit betekent volgens de Brochure dat de genoemde afstand op overeenkomstige wijze gecorrigeerd moet worden indien beoogde bedrijven op dit punt van de veronderstelde continuïteit afwijken. Voor zover [appellanten sub 1] betogen dat afwijking van de aanbevolen afstand alleen gerechtvaardigd is indien de brandweerkazerne niet continu in bedrijf is, overweegt de Afdeling dat noch uit de Brochure noch uit de door hen aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2004 in zaak nr.
200302895/1kan worden afgeleid dat enkel in het geval de veronderstelde continuïteit van een bedrijf afwezig is, kan worden afgeweken van de aanbevolen afstand. Ook andere omstandigheden kunnen hiertoe aanleiding geven.
2.5.4. De locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan ligt centraal in Sassenheim en grenst aan de hoofdwegen de Narcissenlaan en de Parklaan. Deze ligging komt ten goede aan de aanrijdtijden in Sassenheim van de brandweerauto's. Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat de brandweerkazerne op deze locatie goed bereikbaar zal zijn voor de vrijwilligers. Gelet hierop kan het college worden gevolgd in het standpunt dat de locatie erg geschikt is voor de vestiging van een brandweerkazerne. Weliswaar is de woonwijk ten westen van de locatie Narcissenlaan/Parklaan te typeren als een rustige woonwijk, maar ter zitting is gebleken dat de naastgelegen Narcissenlaan een drukke hoofdweg is. Verder is van belang dat ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften is gewaarborgd dat de ontsluiting van de brandweerkazerne plaatsvindt op de doorgaande wegen de Narcissenlaan of de Parklaan. Bovendien is ter zitting gebleken dat het een kleine brandweerkazerne zal betreffen.
2.5.5. Met betrekking tot het betoog dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar een alternatieve locatie voor de vestiging van de brandweerkazerne overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het college heeft terecht opgemerkt dat het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring met zich brengt dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Overigens is ter zitting toegelicht waarom niet gekozen is voor andere beschikbare locaties in Sassenheim. In dit verband is van de zijde van het college aannemelijk gemaakt dat de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan gelet op de centrale ligging in Sassenheim en de nabijheid van twee belangrijke hoofdwegen het meest geschikt is voor de vestiging van een brandweerkazerne.
2.5.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college in redelijkheid doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang van de realisatie van een brandweerkazerne op de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan en heeft het in redelijkheid kunnen instemmen met een afstand van 30 meter tussen de brandweerkazerne en de woonwijk die afwijkt van de in de Brochure aanbevolen afstand. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat in de milieuvergunning voor de brandweerkazerne voorschriften ter beperking van de hinder voor omwonenden worden opgenomen.
2.5.7. [appellanten sub 1] voeren ten slotte aan dat in het plan ten onrechte geen inzicht is gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat bij de vaststelling van een plan nog geen volledige zekerheid hoeft te bestaan over de financiële uitvoerbaarheid van een wijzigingsbevoegdheid. Het college heeft zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende inzicht bestaat in de financiële uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college in aanmerking heeft genomen dat de opstallen en gronden aldaar in eigendom van de gemeente zijn en de gemeente uit dien hoofde een rol kan spelen bij de herontwikkeling van de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover dit voorziet in de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid I" die ziet op de locatie hoek Narcissenlaan/Parklaan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door hen aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.7. Wat betreft het betoog van [appellanten sub 2] omtrent het gebruik door zwaar vrachtverkeer van de Lindenlaan als ontsluitingsweg voor de Industriekade, overweegt de Afdeling dat de door [appellanten sub 2] gewenste verkeersmaatregelen op de voor "Verkeersdoeleinden" aangewezen gronden een kwestie van uitvoering betreffen en voor beoordeling daarvan in deze procedure, waarin de goedkeuring van het bestemmingsplan ter beoordeling voorligt, geen ruimte is.
2.8. Het beroep van [appellanten sub 2], bewoners van de Lindenlaan te Sassenheim, heeft voorts betrekking op het plandeel ter plaatse van het perceel aan de Lindenlaan 32. Het plan voorziet voor dit plandeel in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden BII".
2.9. [appellanten sub 2] vrezen voor geluids- en stankoverlast en brand- en explosiegevaar vanwege het tankstation op het perceel aan de Lindenlaan 32 en stellen dat een tankstation op deze locatie zeer ongewenst is. Dat een tankstation op deze locatie ongewenst is wordt volgens hen blijkens een in de vergadering van 27 september 2007 ingediende motie ook door de raad onderschreven. Gelet hierop achten zij het onbegrijpelijk waarom in dit geval niet ten minste in het plan is opgenomen dat voortzetting na bedrijfsbeëindiging of overdracht niet meer mogelijk is.
2.10. Hoewel bij de raad de wens bestaat om het tankstation op termijn uit te plaatsen, diende het perceel in dit plan volgens het college overeenkomstig de bestaande situatie te worden bestemd. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat een regeling waarbij voortzetting van het bedrijf na bedrijfsbeëindiging of overdracht niet meer mogelijk is, slechts is te rechtvaardigen indien vaststaat dat de bedrijfsvoering binnen de planperiode daadwerkelijk zal worden beëindigd.
2.10.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden BII" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die genoemd worden in de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel niet is toegestaan.
Onder detailhandel wordt ingevolge artikel 1, veertiende lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
2.10.2. Ter zitting is toegelicht dat het aan de Lindenlaan 32 gevestigde tankstation geen LPG verkoopt. Hoewel een tankstation zonder LPG onder categorie 2 van de in de bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten valt, is de vestiging hiervan op dit perceel gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, niet toegestaan. Het in dit artikellid opgenomen verbod op detailhandel is naar het oordeel van de Afdeling immers ook van toepassing op een tankstation. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2004 in zaak nr.
200303810/1) moet onder de verkoop van goederen als bedoeld in artikel 1, veertiende lid, van de planvoorschriften, tevens de verkoop van brandstoffen worden begrepen. Voorts is van belang dat, zoals ter zitting is gebleken, het tankstation voornamelijk brandstoffen aan particulieren verkoopt. Anders dan het college ter zitting heeft gesteld is op de plankaart geen specifieke aanduiding voor het tankstation opgenomen, zodat geen aanleiding bestaat om in dit geval een uitzondering op het detailhandelsverbod aan te nemen.
[appellanten sub 2] vrezen voor overlast vanwege het aan de Lindenlaan 32 gevestigde tankstation. Nu dit bestemmingplan ter plaatse niet in een tankstation voorziet, mist deze vrees feitelijke grondslag. Gelet hierop hoeven de overige beroepsgronden met betrekking tot het tankstation aan de Lindenlaan 32 geen bespreking meer.
2.11. [appellanten sub 2] voeren verder aan dat het plan, anders dan het voorheen geldende plan, ten onrechte voorziet in de mogelijkheid tot het oprichten van gebouwen op het voorste gedeelte van het perceel aan de Lindenlaan 32. In dit verband brengen zij naar voren dat nieuwe bebouwing op het voorterrein tot extra overlast voor omwonenden zou kunnen leiden.
2.11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de plansystematiek in het plan is gewijzigd ten opzichte van het vorige plan, maar dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing op het perceel aan de Lindenlaan 32 daarmee niet is verruimd.
2.11.2. De Afdeling stelt vast dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing op het perceel aan de Lindenlaan 32 in het voorliggende plan niet toeneemt ten opzichte van het vorige plan. Uit de stukken is voorts niet gebleken dat mogelijke bebouwing op het voorterrein van het tankstation dermate veel overlast voor [appellanten sub 2] zal veroorzaken dat het college niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het desbetreffende plandeel. Bovendien kunnen aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009
204-589.