ECLI:NL:RVS:2009:BJ4053

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902203/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied gemeente Bunnik

Op 22 juli 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Bunnik. Dit bestemmingsplan werd op 29 januari 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, waaronder [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3], beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. De verzoekers stelden dat de vastgestelde bestemmingen niet overeenkwamen met het bestaande gebruik van hun percelen en dat dit hen in hun belangen schaadde.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 juli 2009. Tijdens deze zitting zijn de verzoekers vertegenwoordigd door hun gemachtigden, terwijl de raad van de gemeente Bunnik werd vertegenwoordigd door ambtenaren. De voorzitter heeft overwogen dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen een voorlopig karakter hebben en niet bindend zijn in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat de verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet konden worden toegewezen, omdat de schorsing van het bestemmingsplan hen in een ongunstiger situatie zou brengen. Voor [verzoekers sub 3] werd geoordeeld dat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat zij meer dan twee kilometer van het plangebied woonden.

Uiteindelijk heeft de voorzitter alle verzoeken afgewezen, omdat de vereiste onverwijlde spoed ontbrak en de verzoekers niet in hun belangen werden geschaad door de vaststelling van het bestemmingsplan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200902203/2/R3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoekers sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft de raad van de gemeente Bunnik (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, en [verzoekers sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2009, hebben [verzoekers sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 juli 2009, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door G. Verkleij, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Scholten, [een der verzoekers sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door S. Bos en M.H. Verveer, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Bunnik.
2.3. Het verzoek van [verzoeker sub 1] heeft betrekking op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" wat betreft de [locatie 1] te [plaats]. Hij voert aan dat de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ter plaatse al meerdere jaren voor industriële/ambachtelijke doeleinden in gebruik zijn en dat dit gebruik ten onrechte niet als zodanig is bestemd. [verzoeker sub 1] betoogt dat op 22 juni 2004 een vergunning is verleend voor het wijzigen van een bedrijfsgebouw en het bestaande gebruik ter plaatse en dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden. Verder betoogt [verzoeker sub 1] dat het op de plankaart opgenomen bebouwingsvlak niet overeen stemt met de werkelijke situatie.
2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat schorsing van het plan op dit punt voor [verzoeker sub 1] een ongunstiger situatie met zich brengt. Niet-agrarische activiteiten zijn dan volgens de raad eveneens niet toegestaan en bovendien is in het geldende plan geen wijzigingsbevoegdheid of ontheffingsmogelijkheid opgenomen om niet-agrarische activiteiten op het perceel mogelijk te maken.
2.3.2. De voorzitter stelt voorop dat het verzoek er toe strekt dat aan de gronden van [verzoeker sub 1] aan de [locatie 1] te [plaats] de bestemming "Bedrijven" wordt toegekend met een bestemmingsvlak waarin alle aanwezige bebouwing past, terwijl het plan niet in die mogelijkheid voorziet. Een voorlopige voorziening die daarin zou voorzien, acht de voorzitter te verstrekkend. [verzoeker sub 1] is in zoverre niet gebaat bij schorsing van het bestreden besluit, aangezien daarmee het huidige gebruik niet planologisch is toegestaan.
2.3.3. Voor zover [verzoeker sub 1] heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van handhavend optreden, overweegt de voorzitter als volgt. De standpunten van partijen lopen uiteen over de vraag of het huidige gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen legaal is. Voor het beantwoorden van deze vraag is naar het oordeel van de voorzitter nader onderzoek noodzakelijk, waartoe deze procedure zich evenwel niet leent. Voor zover uit het nadere onderzoek mocht blijken dat het bestaande gebruik legaal is, valt dit gebruik onder het overgangsrecht van het voorliggende plan. Voor zover dit niet het geval is, heeft de raad ter zitting uitdrukkelijk toegezegd dat voor de uitspraak op het beroep van [verzoeker sub 1] niet handhavend zal worden opgetreden.
2.3.4. Gezien het voorgaande ontbreekt in zoverre de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. [verzoeker sub 2] richt zich met zijn verzoek tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft zijn perceel aan de [locatie 2] te [plaats]. Hij voert aan dat het bestaande gebruik van droge opslag in een op het perceel aanwezige varkensschuur, hetgeen valt onder de bestemming "Bedrijven", ten onrechte niet als zodanig is bestemd. [verzoeker sub 2] wijst er op dat hij recent een verzoek heeft ingediend om toepassing van de toverformule die in het geldende plan is opgenomen. Om behandeling hiervan mogelijk te maken, dient het plan op dit punt volgens hem te worden geschorst.
2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat schorsing van het plan op dit punt voor [verzoeker sub 2] een ongunstiger situatie met zich brengt. Niet-agrarische activiteiten zijn dan niet toegestaan en bovendien is in het geldende plan geen wijzigingsbevoegdheid of ontheffingsmogelijkheid opgenomen om niet-agrarische activiteiten op het perceel mogelijk te maken.
2.4.2. Het verzoek strekt er toe dat aan de voormalige varkensschuur op de gronden van [verzoeker sub 2] aan de [locatie 2] de bestemming "Bedrijven" wordt toegekend, terwijl het plan niet in die mogelijkheid voorziet. Een voorlopige voorziening die daarin zou voorzien, acht de voorzitter te verstrekkend. [verzoeker sub 2] is in zoverre niet gebaat bij schorsing van het bestreden besluit, aangezien daarmee het huidige gebruik niet planologisch is toegestaan.
2.4.3. Voor zover [verzoeker sub 2] heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van handhavend optreden, overweegt de voorzitter dat de raad ter zitting uitdrukkelijk heeft toegezegd dat niet handhavend zal worden opgetreden, alvorens uitspraak op het beroep van [verzoeker sub 2] is gedaan. Voor het overige is niet gebleken van zodanige urgente belangen van [verzoeker sub 2] dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Naar het oordeel van de voorzitter levert de omstandigheid dat [verzoeker sub 2] hangende de planprocedure een verzoek tot toepassing van de toverformule op grond van het geldende plan heeft ingediend, niet een zodanig belang op.
2.4.4. Gezien het voorgaande ontbreekt in zoverre de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. [verzoekers sub 3] richten zich tegen de planregeling wat betreft [locatie 3] te [plaats]. Zij wensen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse in westelijke richting wordt opgeschoven.
2.5.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.5.2. [verzoekers sub 3] wonen buiten het plangebied, op meer dan twee kilometer afstand van de gronden aan de [locatie 3] te [plaats]. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [verzoekers sub 3] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het voorlopig oordeel van de voorzitter te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben [verzoekers sub 3] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee op voorhand zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hun rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De ter zitting aangevoerde omstandigheid dat het perceel in eigendom was van hun in 2004 overleden grootvader en dat [verzoekers sub 3] voornemens zijn de gronden te kopen van de erven is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet voldoende.
Gelet hierop verwacht de voorzitter dat [verzoekers sub 3] in de bodemprocedure niet als belanghebbende zullen worden aangemerkt, zodat het beroep van [verzoekers sub 3] niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Mitsdien ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoekers sub 3] af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
466.