ECLI:NL:RVS:2009:BJ4051

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901027/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestemmingsplan Escamplaan door de Raad van State

Op 22 juli 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan "Escamplaan" van de gemeente Den Haag. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 5 februari 2009, beoogde de herontwikkeling van een woonwagenlocatie aan de Escamplaan tot een nieuwe woonbuurt met ongeveer 92 woningen. Verzoekers, bewoners van de woonwagenlocatie, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de herontwikkeling zou leiden tot onomkeerbare gevolgen voor hun woonsituatie.

De voorzitter heeft de zaak op zitting behandeld op 9 juli 2009, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. S.J.M. Jaasma, en de raad door mr. H.J.M. Besselink. De voorzitter oordeelde dat de belangen van de verzoekers onvoldoende waren afgewogen in het besluit van de raad, vooral omdat het bestemmingsplan voorzag in de opheffing van de woonwagenlocatie zonder vervangende woonwagenstandplaatsen aan te bieden. Dit aspect was eerder aan de orde gekomen in een uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008.

De voorzitter concludeerde dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan onomkeerbare gevolgen voor de verzoekers met zich mee zou brengen, en dat er spoed aanwezig was om een voorlopige voorziening te treffen. Daarom werd het besluit van de raad van de gemeente Den Haag voor het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" geschorst. Tevens werd de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de woonsituatie van betrokkenen.

Uitspraak

200901027/2/R3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2009, nr. 17, heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Escamplaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2009, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juli 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De locatie aan de Escamplaan is in 1976 ingericht als woonwagenlocatie met bijbehorende bebouwing. Blijkens de plantoelichting is het plan gericht op herontwikkeling van deze locatie tot een nieuwe woonbuurt met ongeveer 92 woningen. Het plan vloeit voort uit het raadsbesluit van 1 juni 2006 tot opheffing van de woonwagenlocatie Escamplaan en tot aanwijzing van de gronden als herstructureringsgebied. De beoogde herontwikkeling is in strijd met de thans geldende bestemming "Wonen-woonwagens (Wo-w)" in het bestemmingsplan "Houtwijk, 2e herziening (integrale herziening)".
2.3. Ter zitting is gebleken dat concrete plannen voor woningbouw op de locatie bestaan en dat, zodra de locatie geheel ontruimd is, waartoe civielrechtelijke procedures zijn gestart, met het bouwrijp maken van de gronden zal worden gestart. Dit is niet toegelaten op basis van het thans geldende bestemmingsplan. In zoverre kan de inwerkingtreding van het plan leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de verzoekers die thans nog woonachtig zijn in het plangebied, zodat de voorzitter onverwijlde spoed aanwezig acht als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.4. [verzoekers] betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, nu dit plan voorziet in de opheffing van de woonwagenlocatie zonder dat vervangende woonwagenstandplaatsen worden aangeboden. In dit verband is gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008, nr.
200701722/1, waarin is overwogen dat dit aspect aan de orde kan komen in de voor de locatie Escamplaan in voorbereiding zijnde bestemmingsplanprocedure.
Dienaangaande heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat, gelet op de omschrijving van de bestemming "Wonen (W)" en de bouwregels, tevens woonwagens zijn toegelaten en dat het plan derhalve geen gevolgen heeft voor [verzoekers] ten opzichte van het bestemmingsplan "Houtwijk, 2e herziening (integrale herziening)".
2.5. Op de plankaart is één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen (W)" aangegeven. Binnen dit bestemmingsvlak zijn geen bouwgrenzen of andere nadere aanduidingen opgenomen. Ingevolge artikel 5.1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor wonen met de daarbij behorende gebouwen. Ingevolge artikel 5.2, aanhef en onder a, b en c, moeten de hoofdgebouwen zich bevinden binnen het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak, mag maximaal 55% van het bestemmingsvlak worden bebouwd en mag de hoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 10 meter, met dien verstande dat de hoogte van hoofdgebouwen grenzend aan de Escamplaan niet meer mag bedragen dan 16,5 meter. In de algemene bouwregels in artikel 7 is het bouwen van woonwagens niet verboden. Voorts is in de algemene gebruiksregels in artikel 8 het gebruik als woonwagenstandplaats niet aangemerkt als met de bestemming "Wonen (W)" strijdig gebruik.
2.6. In het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties", vastgesteld op 1 juni 2006, was aan het plangebied de bestemming "Woondoeleinden uit te werken (Wu)" toegekend, waarmee was voorzien in een uitwerkingsplicht voor woonwagenstandplaatsen. Blijkens de door [verzoekers] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008, nr.
200701722/1, was inmiddels komen vast te staan dat het gemeentebestuur geen gevolg meer zou geven aan deze uitwerkingsplicht. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat die planregeling in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht en heeft de Afdeling goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden uit te werken (Wu)" betreffende de locatie Escamplaan. Niettemin is in het voorliggende plan wederom gekozen voor een regeling waarin woonwagens zijn toegelaten, zodat het bezwaar dat ten onrechte niet is voorzien in vervangende standplaatsen niet in de besluitvorming is betrokken, terwijl het plan is gericht op herontwikkeling van de locatie met nieuwe woningen. Voorts is niet duidelijk hoe de weerlegging van de zienswijze van [verzoekers] in deze procedure, waarin wordt verwezen naar een passage waarin staat dat het raadsbesluit van 1 juni 2006 tot opheffing van de woonwagenlocatie los staat van het plan, zich verdraagt met de plantoelichting, waarin is aangegeven dat dit raadsbesluit juist de aanleiding voor het in procedure brengen van het plan is geweest. Gelet hierop betwijfelt de voorzitter of de belangen van de bewoners van de woonwagenlocatie in deze procedure voldoende zorgvuldig zijn afgewogen, althans of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven, zodat de voorzitter aanleiding ziet de voorlopige voorziening te treffen dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" wordt geschorst.
2.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
In het sedert 1 juli 2009 geldende vierde lid van artikel 1:1 van de Awb is bepaald dat de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van een handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort. Tegelijk is het derde lid van artikel 8:75 van de Awb komen te vervallen. In verband hiermee is het niet meer nodig dat de Afdeling in geval zij het bestuursorgaan in de kosten veroordeelt, de rechtspersoon aanwijst die de kosten moet vergoeden. Welke rechtspersoon daartoe is gehouden, volgt thans rechtstreeks uit de wet.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 5 februari 2009, nr. 17, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen (W)";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
516.