ECLI:NL:RVS:2009:BJ4036

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904989/2/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen vergunning voor het rooien van bomen ten behoeve van woningbouwproject

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Het college had op 28 oktober 2008, en later gewijzigd op 5 februari 2009, vergunning verleend aan Kalliste Woningbouwontwikkeling B.V. voor het rooien van 39 bomen in de Ploegstraat te Nijmegen, ten behoeve van het woningbouwproject Frijhof. De verzoekers, wonend te Nijmegen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben bij de rechtbank Utrecht beroep ingesteld. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op 10 juli 2009 het beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 februari 2009 vernietigd, met de opdracht aan de gemeente om binnen zes weken een beslissing te nemen op de bezwaren van de verzoekers. Tegen deze uitspraak hebben de verzoekers hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 16 juli 2009 behandeld. De vergunninghouder en het college hebben aangevoerd dat de verzoekers geen belanghebbenden zijn, omdat zij geen zicht zouden hebben op de te rooien bomen. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat de verzoekers op voldoende afstand van de bomen wonen en dus wel belanghebbenden zijn. De voorzitter heeft ook overwogen dat de spoedeisendheid van het verzoek aanwezig is, omdat de vergunninghouder op korte termijn van de vergunning gebruik wil maken.

De verzoekers hebben betoogd dat de verleende vergunning niet kan standhouden, omdat de adviezen van de deskundige onvoldoende inzichtelijk zijn. De voorzitter heeft echter geconcludeerd dat de adviezen wel degelijk de waarde van de bomen hebben beoordeeld en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van deze adviezen te twijfelen. Ook is er geen grond voor het oordeel dat de herplantplicht te beperkt is of dat onvoldoende rekening is gehouden met de groene achterwand achter de huizen van de verzoekers. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de vergunning niet verleend had mogen worden.

Uitspraak

200904989/2/H2.
Datum uitspraak: 20 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 juli 2009 in zaken nrs. 09/1697, 09/1696 en 09/1812 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2008, gewijzigd bij besluit van 5 februari 2009, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) vergunning verleend aan Kalliste Woningbouwontwikkeling B.V. (hierna: vergunninghouder) voor het rooien van 39 bomen in de Ploegstraat te Nijmegen ten behoeve van de realisering van het woningbouwproject Frijhof.
Bij besluit van 5 februari 2009 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit, voor zover verleend voor het rooien van twee lindes, herroepen.
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft het college aan vergunninghouder een vergunning verleend voor het rooien van 31 andere bomen in de Ploegstraat te Nijmegen, eveneens ten behoeve van de realisering van het woningbouwproject Frijhof.
Bij uitspraak van 10 juli 2009, verzonden op 13 juli 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoekers] tegen het besluit op bezwaar van 5 februari 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de gemeente binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beslissing neemt op de bezwaren van [verzoekers], gericht tegen de besluiten van 28 oktober 2008, zoals gewijzigd bij besluit van 5 februari 2009, en 29 mei 2009.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2009, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler en G.F.B. Stinstra, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, en [manager] projectontwikkeling bij vergunninghouder, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bij de Afdeling aanhangige hoofdzaak heeft betrekking op het bij besluit van 5 februari 2009 gehandhaafde besluit van 28 oktober 2008, zoals gewijzigd bij besluit van 5 februari 2009, waarbij een rooivergunning is verleend voor het rooien van 37 bomen. De hoofdzaak heeft geen betrekking op de bij besluit van 29 mei 2009 verleende rooivergunning voor het rooien van 31 andere bomen. Het door [verzoekers] bij de rechtbank ingestelde beroep had daarop evenmin betrekking en ten tijde van de behandeling van het verzoek bij de voorzitter was voorts nog niet op het daartegen gerichte bezwaar beslist. Gelet hierop is de voorzitter slechts bevoegd uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat is gericht op schorsing van de bij besluit van 28 oktober 2008, gewijzigd bij besluit van 5 februari 2009, verleende rooivergunning.
2.3. Vergunninghouder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [verzoekers] geen belanghebbenden zijn, omdat zij op ten minste een deel van de te rooien bomen geen zicht hebben. Verder hebben het college en vergunninghouder aangevoerd dat het verzoek niet zou moeten slagen, reeds omdat de gronden van het hoger beroep niet zijn aangevoerd.
2.3.1. Ter zitting is aan de hand van tekeningen, kaarten en foto's voldoende komen vast te staan dat [verzoekers] op geringe afstand van tenminste een deel van de te rooien bomen wonen, zodat voorshands aannemelijk is dat zij belanghebbenden zijn bij de in geding zijnde rooivergunning. Daaraan ontlenen zij reeds voldoende rechtstreeks belang bij het in de hoofdzaak aan de orde zijnde besluit. Dat die vergunning ook betrekking heeft op te rooien bomen waarvan niet is uitgesloten dat [verzoekers] daarop geen zicht hebben, is reeds daarom niet van belang, waarbij nog komt dat deze bomen worden gerooid ten behoeve van hetzelfde woningbouwproject.
2.3.2. De spoedeisendheid van het verzoek en de gevraagde voorziening in het licht van het feit dat de aangevallen uitspraak [verzoekers] eerst dinsdag 14 juli 2009 heeft bereikt en vergunninghouder aangeeft op zeer korte termijn van de vergunning gebruik te willen maken, leidt ertoe dat de voorzitter voorts voorbij gaat aan het verweer dat het verzoek zou moeten stranden, omdat eerst ter zitting gronden zijn geformuleerd. In het kader van de behandeling van het hoger beroep zullen [verzoekers] bovendien in de gelegenheid worden gesteld om de gronden van het hoger beroep aan te voeren.
2.4. [verzoekers] betogen dat de verleende rooivergunning geen stand kan houden, omdat de daaraan ten grondslag gelegde adviezen van P. van der Donk (hierna: Van der Donk), deskundige van de afdeling Stadsbeheer van de gemeente Nijmegen, onvoldoende inzichtelijk maken of daadwerkelijk is getoetst aan de in artikel 4.4.3a van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen 1992 (hierna: de APV) neergelegde weigeringsgronden.
2.4.1. Het in de door Van der Donk opgestelde adviezen gegeven oordeel dat de waarde van de te rooien bomen laag is, is summier gemotiveerd. Uit de adviezen blijkt echter wel dat Van der Donk de waarde van elke boom afzonderlijk heeft beoordeeld aan de hand van de in de APV opgenomen weigeringsgronden. Nu ter zitting bovendien is toegelicht dat Van der Donk in het kader van de beoordeling van de waarde van de bomen de planlocatie twee keer heeft bezocht, bestaat op voorhand geen aanleiding om aan te nemen dat het gegeven oordeel over de waarde van de bomen onjuist is. [verzoekers] hebben geen tegenadvies overgelegd, zodat het college, naar de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel met juistheid heeft overwogen, heeft kunnen afgaan op de adviezen van Van der Donk.
2.5. Ter onderbouwing van het betoog dat de verleende rooivergunning geen stand kan houden, hebben [verzoekers] verder aangevoerd dat het college een te beperkte herplantplicht heeft opgelegd en onvoldoende rekening heeft gehouden met de aan de realisering van het woningbouwproject verbonden voorwaarde dat de uit begroeiing bestaande 'groene achterwand' achter de huizen van omwonenden, waaronder dat van [verzoekers], behouden zou blijven.
2.5.1. Ter zitting heeft de vergunninghouder, aan de hand van tekeningen en kaarten uiteengezet dat in het kader van het woningbouwproject een groenplan is opgesteld, dat voorziet in de aanleg van een parkachtige zone, waarin onder meer ongeveer 60 bomen zullen worden geplant. Voorts is gebleken dat de vergunninghouder met een groot aantal omwonenden van het woningbouwproject overeenstemming heeft bereikt over het oprichten van een muur en het planten van nieuwe bomen aan de zijden van hun percelen, die grenzen aan het terrein waarop het woningbouwproject is gesitueerd. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat in het uiteindelijk te nemen besluit een omvangrijkere herplantplicht zal moeten worden opgelegd, althans, dat, als blijkt dat in dat besluit een te beperkte herplantplicht is opgelegd, het uiteindelijke resultaat zal zijn dat in verband daarmee de vergunning niet verleend had mogen worden. Nu gelet op het vorenstaande evenmin op voorhand grond bestaat voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met het behouden van de 'groene achterwand', ziet de voorzitter in het aangevoerde geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Voor het oordeel dat, naar [verzoekers] betogen, het college in de vergunning niet de van het in artikel 4.4.4, derde lid, van de APV bepaalde afwijkende voorwaarde heeft kunnen opnemen dat niet eerder wordt gerooid dan zes weken nadat de bouwvergunning waarvoor de rooivergunning wordt aangevraagd is verleend, bestaat op voorhand evenmin aanleiding.
2.7. Gelet op het hiervoor overwogene is in hetgeen [verzoekers] naar voren hebben gebracht, onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat uiteindelijk zal blijken dat de rooivergunning niet verleend had mogen worden.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2009
85-502.