200809411/1/V1.
Datum uitspraak: 20 juli 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 2 december 2008 in zaak nr. 06/44535 in het geding tussen:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
Bij brief van 11 september 2006, overhandigd op 12 september 2006, heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) geïnformeerd dat hij gedurende drie weken het terrein van de COa-locatie Zweeloo niet mag betreden. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 12 september 2006, uitgereikt op dezelfde dag, heeft het COa de verstrekkingen aan de vreemdeling op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) voor een periode van drie weken, ingaande op 12 september 2006, ingehouden. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het beroep tegen de brief van 11 september 2006 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Blijkens de tekst van de brief van 11 september 2006 gold het daarin medegedeelde verbod vanaf 12 september 2006. Dit is tevens de datum waarop de maatregel is ingegaan die het COa bij besluit van 12 september 2006 aan de vreemdeling heeft opgelegd op de voet van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen, dat strekt ter uitvoering van artikel 10 van de Rva 2005. Die maatregel hield in dat alle verstrekkingen op de voet van de Rva 2005, waaronder de opvang, wegens herhaalde overlast van minder lichte aard, voor de duur van drie weken werden ingehouden. Voor het bepalen van de betekenis die toekomt aan de brief van 11 september 2006 is van belang dat de rechtsplicht om de opvang te verlaten, voortvloeit uit het voormelde besluit waarbij de maatregel is opgelegd. De rechtbank heeft niet onderkend dat, onder die omstandigheden, de brief van 11 september 2006 er niet toe strekt enig rechtsgevolg tot stand te brengen dat niet ook door het besluit van 12 september 2006 in het leven was geroepen, zodat de brief van 11 september 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Nu ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb uitsluitend tegen besluiten beroep open staat, was de rechtbank niet bevoegd van het door de vreemdeling tegen deze brief ingestelde beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft zich derhalve ten onrechte niet onbevoegd verklaard daarvan kennis te nemen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen in het hoger beroepschrift als grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de brief van 11 september 2006 kennis te nemen.
2.4. Het COa dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 2 december 2008 in zaak nr. 06/44535, voor zover daarbij het beroep tegen de brief van 11 september 2006 ongegrond is verklaard;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd van het door de vreemdeling tegen de brief van 11 september 2006 ingestelde beroep kennis te nemen.
IV. veroordeelt het COa tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het COa aan de vreemdeling te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.J.E. Horstink von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk
voorzitter
w.g. Groeneweg
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2009
32-587.
Verzonden: 20 juli 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak