200808476/1/H3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de afdeling Noordwest Friesland van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, gevestigd te Menaldumadeel,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 oktober 2008 in zaak nr. 07/1668 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel.
Bij onderscheiden besluiten van 14 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel (hierna: het college) aan de Vereniging Dorpsbelang Bayum te Baaium, Doarpsbelang De Twa Doarpen Wiuwert-Britswert te Wiuwert en de Stichting Dorpshuis Hilaard-Hoptille te Hilaard vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf.
Bij besluit van 13 september 2007 heeft het college het door appellante (hierna: KHN) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en die besluiten met aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 13 oktober 2008, verzonden op 15 oktober 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door KHN daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft KHN bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Vereniging Dorpsbelang Bayum een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2009, waar KHN, vertegenwoordigd door mr. H.M.E. Tuijnman, medewerker van het Bureau Eerlijke Mededinging, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.J. Bouwmeester, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, verbinden burgemeester en wethouders aan een vergunning, die krachtens artikel 3 aan een rechtspersoon, niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt, wordt verleend een of meer voorschriften of beperkingen die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in het eerste lid bedoelde voorschriften of beperkingen op geen andere onderwerpen betrekking hebben dan:
a. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;
b. het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;
c. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
2.2. De verleende vergunningen betreffen de activiteiten in de dorpshuizen van Baaium, Hilaard en het nabij Wiuwert gelegen Britswert. Aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten zijn, voor zover thans van belang, als voorschriften en beperkingen verbonden dat
- het verboden is bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen, openlijk aan te prijzen, hiermee te adverteren of reclame te maken;
- de vergunning uitsluitend geldt voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse een uur voor, tijdens en twee uur na in verenigingsverband georganiseerde bijeenkomsten met een sociale of culturele strekking, of in het kader van activiteiten van de instelling zelf, of voor bijeenkomsten van persoonlijke aard.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het in alle gevallen hanteren van eenzelfde afstandscriterium, als betoogd door KHN, zich niet met het voorschrift in artikel 4, eerste lid, van de DHW dat bij het aan een vergunning verbinden van voorschriften of beperkingen de plaatselijke of regionale omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen verdraagt en in het door KHN aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het onderzoek naar de vraag of het nodig is aan de verleende vergunningen voorschriften of beperkingen te verbinden, niet in redelijkheid heeft kunnen beperken tot de desbetreffende dorpen.
2.4. KHN voert aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat bij het in aanmerking nemen van de plaatselijke of regionale omstandigheden, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de DHW, naar uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet en de vaste jurisprudentie valt af te leiden, acht moet worden geslagen op het aantal reguliere horecaondernemers binnen een straal van 10 tot 15 kilometer rond de betrokken paracommerciële inrichting.
2.4.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4, eerste lid, van de DHW valt af te leiden dat de omstandigheden, waarop in deze bepaling wordt gedoeld, in het bijzonder betrekking hebben op het aantal in de omgeving van de desbetreffende instelling aanwezige reguliere horecaondernemingen en de mate waarin deze aan de bestaande vraag naar horecadiensten kunnen voldoen (Kamerstukken II 1988/89, 21 128, nr. 3, blz. 7). Uit die geschiedenis valt geen in aanmerking te nemen afstandscriterium af te leiden. In de uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr.
200609363/1, waar KHN naar verwijst, heeft de Afdeling overwogen dat niet kon worden geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal niet in redelijkheid tot het in aanmerking nemen van een straal van 10 tot 15 kilometer, waarbinnen voldoende reguliere horeca aanwezig moet zijn, heeft kunnen besluiten en geen zodanig bijzondere omstandigheden waren gesteld, dat dat college in dat geval niet onverkort aan die afstand heeft mogen vasthouden. Hierin, noch in de andere door KHN aangehaalde rechterlijke uitspraken, is voldoende steun te vinden voor het oordeel dat bij het in aanmerking nemen van plaatselijke of regionale omstandigheden in alle gevallen een straal van 10 tot 15 km gebruikt moet worden. Het betoog faalt.
2.4.2. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet, waarom het zijn onderzoek in hoofdzaak heeft beperkt tot de desbetreffende dorpen. Het heeft deze beperking volgens de in bezwaar gehandhaafde besluiten aangebracht, omdat de dorpen op zichzelf gerichte kernen zijn die verspreid liggen met een aanzienlijke onderlinge afstand. Voorts heeft het in aanmerking genomen dat het bij de bijeenkomsten van persoonlijke aard die in de dorpshuizen plaatsvinden gaat om sterk plaatsgebonden activiteiten die niet zullen worden gehouden in op afstand van de dorpen gelegen reguliere horecagelegenheden. In het kader van de vergunningverlening aan de Stichting Dorpshuis Hilaard-Hoptille heeft het onderzocht of uit een oogpunt van oneerlijke mededinging bezwaren bestonden bij een drietal in de omgeving van Hilaard gelegen horecagelegenheden, waaronder twee partycentra. De rechtbank heeft terecht door KHN niet aannemelijk gemaakt geacht dat zich in het door het college in aanmerking genomen gebied zaal- en feestruimtes bevinden, waarvan de belangen bij de besluitvorming niet in aanmerking zijn genomen. Evenzeer terecht heeft zij door KHN niet aannemelijk gemaakt geacht dat het college is uitgegaan van onjuiste gegevens over aard, omvang en frequentie van de in de dorpshuizen te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en met juistheid overwogen dat het college voldoende heeft onderzocht of de reguliere horecaondernemers in de betrokken dorpen en de nabije omgeving reële dreiging ondervinden van de concurrentie van de dorpshuizen en het college geen aanleiding hoefde te vinden om ter voorkoming van onwenselijke mededinging aan de vergunningen verder strekkende voorschriften of beperkingen te verbinden dan het heeft gedaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2006 in zaak nr.
200505064/1), krachtens artikel 4 van de DHW slechts voorschriften en beperkingen aan een vergunning mogen worden verbonden, voor zover dat met het oog op het tegengaan van onwenselijke mededinging nodig is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.