ECLI:NL:RVS:2009:BJ3378

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809337/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning voor erfafscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 6 november 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Leek, die op 30 januari 2007 een bouwvergunning verleende voor het gedeeltelijk vergroten van een erfafscheiding op een perceel in Leek. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning op 4 juli 2007 niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn belang niet rechtstreeks bij het besluit was betrokken. [appellant] betoogde dat hij wel belanghebbende was, omdat de erfafscheiding als geluidsscherm zou dienen en hij overlast ondervond van het puinbreekbedrijf van de vergunninghoudster. Hij stelde dat zonder de erfafscheiding geen milieuvergunning kon worden verleend aan de vergunninghoudster, wat zijn belang zou raken.

De Raad van State oordeelde dat het belang van [appellant] te ver verwijderd was van de bouwvergunning. De overlast die hij vreesde was gerelateerd aan de milieuvergunning en niet aan de bouwvergunning zelf. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809337/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 november 2008 in zaak nr. 07/858 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leek (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een erfafscheiding op het perceel, plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2008, verzonden op 12 november 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-Adviesbureau Middelkamp te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door C.J. Robot, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning voor de erfafscheiding. [appellant] voert daartoe aan dat hij wel belanghebbende is omdat deze muur is bedoeld als geluidsscherm en zonder dit geluidsscherm geen milieuvergunning aan vergunninghoudster kan worden verleend. Omdat [appellant] veel overlast in de vorm van stof en lawaai ondervindt van het puinbreek- en afvalbedrijf van vergunninghoudster stelt hij er belang bij te hebben dat de muur niet wordt gebouwd.
2.2.1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 2] te Leek dat in de nabijheid ligt van het perceel waarop de bouw van de muur is geprojecteerd. [appellant] is niet woonachtig op dit perceel, maar exploiteert hierop een autobedrijf. Ter zitting heeft [appellant] naar voren gebracht dat hij regelmatig op zijn perceel overnacht. Vast staat dat het perceel van [appellant] zich op een afstand van ongeveer 370 m van de geplande erfafscheiding met een hoogte van 4 m bevindt. Tussen het perceel van [appellant] en deze muur is bovendien een bedrijf gevestigd en bevindt zich een wal van 8 m hoog. Vanuit zijn perceel heeft [appellant] geen zicht op de muur. Hierin kan geen grond worden gevonden om in dit geval te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.
2.2.2. Het belang van [appellant] is gelegen in de door hem gevreesde overlast van de activiteiten van het puinbreekbedrijf indien de milieuvergunning, die naar hij stelt enkel verleend kan worden onder de voorwaarde dat een geluidswerende erfafscheiding wordt geplaatst, wordt verleend aan vergunninghoudster en zij daarvan gebruik gaat maken. [appellant] verzet zich niet zozeer tegen de aanwezigheid van de erfafscheiding op zichzelf, maar tegen het gebruik door het puinbreekbedrijf van een milieuvergunning. Nu de overlastgevende activiteiten niet het gevolg zijn van de bouwvergunning, maar van de milieuvergunning, staat zijn belang in een zodanig ver verwijderd verband met de verlening van de bouwvergunning dat hier geen sprake is van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.
2.3. De rechtbank heeft gelet op voorgaande met juistheid overwogen dat omtrent de niet-ontvankelijkheid van [appellant] geen twijfel mogelijk is en het college het bezwaar van [appellant] om deze reden terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college heeft in de bezwaarfase kunnen afzien van het horen van [appellant].
2.4. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals [appellant] ter zitting aan de Afdeling heeft verzocht, bestaat geen aanleiding.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
270-604.