ECLI:NL:RVS:2009:BJ3375

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808728/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor recreatieve activiteiten in Appelscha

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 22 oktober 2008 de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf heeft vernietigd. Deze besluiten, genomen op 25 september 2007, verleenden vrijstelling aan Dagatracties Appelscha B.V. (tezamen Duinenzathe) voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in het hoofdgebouw van Nieuw Duinenzathe te Appelscha. De rechtbank oordeelde dat de vrijstellingsbesluiten onvoldoende duidelijk waren en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De appellant was het niet eens met de overwegingen van de rechtbank en stelde hoger beroep in bij de Raad van State op 3 december 2008.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 juni 2009. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de besluiten van 20 november 2008, die opnieuw vrijstelling verleenden voor recreatieve activiteiten, betrokken in het geding. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de vrijstellingsbesluiten niet duidelijk genoeg waren, maar dat de nieuwe besluiten wel aan de vereisten voldeden. De Afdeling bevestigde dat de beperking van het aantal evenementen en de maximale bezoekersaantallen duidelijk waren gedefinieerd. De appellant voerde aan dat de besluiten ruimte lieten voor interpretatieverschillen, maar de Afdeling oordeelde dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verklaarde het beroep tegen de besluiten van 20 november 2008 ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 22 juli 2009.

Uitspraak

200808728/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 oktober 2008 in zaken nrs. 07/2729 en 07/2736 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 25 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) aan Dagatracties Appelscha B.V., [vergunninghouders] (hierna tezamen: Duinenzathe), vrijstelling verleend voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in het bestaande hoofdgebouw van Nieuw Duinenzathe aan de Noorder Es te Appelscha (hierna: het hoofdgebouw).
Bij uitspraak van 22 oktober 2008, verzonden op 23 oktober 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij besluiten van 20 november 2008 heeft het college aan Duinenzathe opnieuw vrijstelling verleend voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in het hoofdgebouw.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Koetsier, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de rechtbank verzocht het bij haar ingestelde beroep tegen de besluiten van 20 november 2008 met de op dit beroep betrekking hebbende stukken ter behandeling aan de Afdeling door te zenden. De rechtbank heeft dit gedaan bij brief van 18 juni 2009.
Nadat van partijen toestemming is ontvangen voor het achterwege laten van een nieuwe behandeling ter zitting, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het geding betreft enerzijds een besluit tot verlening van vrijstelling voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in de vorm van het houden van beurzen, congressen, tentoonstellingen en dergelijke, jaarlijks gedurende de maanden november tot en met maart, in de dagperiode (07.00 tot 19.00 uur) voor groepen met een omvang van 50 tot maximaal 1000 personen, gerekend over de gehele dagperiode met dien verstande dat het aantal beurzen beperkt is tot 5 per jaar en dat alleen beurzen zijn toegestaan die een directe relatie hebben met recreatie (hierna: besluit I).
Anderzijds heeft het geding betrekking op een besluit tot verlening van vrijstelling voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in de vorm van zelfstandige horeca, daaronder begrepen feesten en partijen, tot een maximale omvang van 350 personen per evenement (hierna: feest), in voornamelijk de avond- en nachtperiode, waarbij onder zelfstandige horeca in ieder geval niet wordt verstaan houseparty's, discofeesten en daarmee vergelijkbare activiteiten en waarbij onder avond- en nachtperiode respectievelijk wordt verstaan de periode van 19.00 tot 23.00 uur en van 23.00 tot 04.00 uur (hierna: besluit II).
2.2. [appellant] kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de vrijstellingsbesluiten. Zijn betoog richt zich tegen de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Met betrekking tot besluit I voert [appellant] aan dat overweging 3.2. van de aangevallen uitspraak ruimte laat voor interpretatieverschillen nu daaruit lijkt te volgen dat, nu het aantal evenementen per dag onbeperkt is, per dag meerdere groepen van 1000 personen zullen worden toegelaten.
Met betrekking tot besluit II voert [appellant] aan dat uit overweging 3.3. van de aangevallen uitspraak niet blijkt of de groep van maximaal 350 personen per feest een vaste of een wisselende samenstelling dient te hebben, zodat de uitspraak ook in zoverre ten onrechte ruimte laat voor een verschillende uitleg.
2.2.1. De rechtbank heeft de vrijstellingsbesluiten vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, overwegende dat de vrijstellingsbesluiten onvoldoende duidelijk en concreet zijn en dat als gevolg daarvan tevens onvoldoende vaststaat dat de aan de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstellingen ten grondslag gelegde uitgangspunten voor de berekening van de verkeers- en geluidsbelasting, die blijken uit het rapport van Tauw B.V. van 24 april 2007 (hierna: het rapport van Tauw), juist zijn.
2.2.2. Voor het oordeel dat de rechtbank met haar uitspraak ruimte laat voor interpretatieverschillen bestaat geen grond.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat besluit I niet uitsluit dat, ofschoon het aantal beurzen per jaar is beperkt tot vijf, meerdere evenementen per dag kunnen worden gehouden, maar dat hoe dan ook de beperking geldt van maximaal 1000 personen per dag. Hieruit volgt dat, ongeacht het aantal evenementen, de maximale omvang 1000 personen per dag bedraagt. Nu het aan besluit I ten grondslag liggende verzoek uitsluitend betrekking heeft op de dagperiode (07.00 tot 19.00 uur), bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de rechtbank met de woorden "per dag" iets anders dan die dagperiode heeft bedoeld.
Uit de tekst van besluit II volgt dat de maximum omvang 350 personen per feest bedraagt. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat een wisselende samenstelling van die groep personen niet is uitgesloten, zolang de maximum omvang van 350 niet wordt overschreden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de samenstelling van de groep van 350 personen nader had moeten duiden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Bij besluiten van 20 november 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op de verzoeken van Duinenzathe en daarbij opnieuw vrijstelling verleend voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in het hoofdgebouw. Tegen die besluiten heeft [appellant] beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep aan de Afdeling toegezonden. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden deze besluiten in dit geding betrokken.
2.5. In het nieuwe besluit tot verlening van vrijstelling voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in de vorm van het houden van onder meer beurzen, congressen en tentoonstellingen heeft het college, daarbij gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, nadrukkelijker te kennen gegeven dat de beperking van vijf per jaar alleen geldt voor beurzen, maar niet voor congressen, tentoonstellingen en dergelijke. Nu de aldus aangepaste motivering van de vrijstelling niets verandert aan het beoogde bereik daarvan kunnen de uitgangspunten voor de berekeningen van de verkeers- en geluidsbelasting in het rapport van Tauw ook aan het nieuwe besluit ten grondslag worden gelegd, aldus het college.
In het nieuwe besluit tot verlening van vrijstelling voor het uitoefenen van recreatieve activiteiten in de vorm van zelfstandige horeca heeft het college nadrukkelijker te kennen gegeven dat deze activiteiten niet in de nachtperiode tussen 4.00 uur en 7.00 uur mogen plaatsvinden, maar in de overige perioden wel. Verder is bepaald dat het niet is toegestaan tegelijkertijd meerdere feesten en partijen in het hoofdgebouw te houden, met dien verstande dat het tegelijkertijd gebruiken van de familiezaal en het centrale plein voor feesten en partijen niet is uitgesloten mits de totale omvang van beide feesten en partijen samen het aantal van 350 bezoekers niet overschrijdt. Het college heeft voorts overwogen dat de uitgangspunten in voormeld rapport van Tauw ook aan dit besluit ten grondslag kunnen worden gelegd.
2.6. Hetgeen [appellant] in zijn beroepschrift van 22 januari 2009 betoogt, biedt geen grond voor het oordeel dat de tekst van de nieuwe vrijstellingsbesluiten voor tweeërlei uitleg vatbaar is.
Anders dan [appellant] stelt, biedt de tekst van het nieuwe vrijstellingsbesluit met betrekking tot zelfstandige horeca geen ruimte voor de opvatting dat het hoofdgebouw als van de familiezaal en het centrale plein te onderscheiden ruimte voor feesten en partijen mag worden gebruikt. Het gebruik van het hoofdgebouw ten behoeve van zelfstandige horeca is uitdrukkelijk beperkt tot de familiezaal en het centrale plein. In deze ruimten mogen feesten worden gehouden waarbij per feest een maximale omvang van 350 personen geldt. Gelet hierop bestaat voor het oordeel dat de familiezaal en het centrale plein bij afzonderlijk gebruik een onbegrensd aantal bezoekers mogen herbergen, evenmin grond. Voorts blijkt duidelijk uit dit besluit dat, indien in de familiezaal en op het centrale plein gelijktijdig feesten worden gehouden, de omvang van die feesten samen maximaal 350 personen mag bedragen. Gelet op hetgeen hiervoor in deze uitspraak is overwogen heeft het college niet beoogd een wisselende samenstelling van die groep van 350 personen uit te sluiten.
De tekst van het nieuwe vrijstellingsbesluit met betrekking tot beurzen, congressen, tentoonstellingen en dergelijke biedt, gelet op het verzoek van Duinenzathe dat de grondslag van het besluit vormt, geen ruimte voor de opvatting dat de vrijstelling mogelijk maakt dat deze evenementen ook buiten de periode van november tot en met maart en buiten de dagperiode worden gehouden.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt, gelet op het vorenstaande, voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de uitgangspunten voor de berekeningen van de verkeers- en geluidsbelasting in het rapport van Tauw niet aan de nieuwe besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.
Voor zover het beroep van [appellant] ten slotte gericht is tegen een in voorbereiding zijnd bestemmingplan behoeft het hier geen bespreking, nu dat bestemmingsplan geen voorwerp is van het geding.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen de besluiten van 20 november 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
392.