ECLI:NL:RVS:2009:BJ3040

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901238/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.A. Offers
  • M.A.A. Mondt Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekendmaking van besluiten en de aannemelijkheid van verzending in vreemdelingenzaken

In deze uitspraak van de Raad van State op 15 juli 2009, met zaaknummer 200901238/1/V3, staat de vraag centraal of de staatssecretaris van Justitie aannemelijk heeft gemaakt dat een besluit van 7 mei 2002 naar de vreemdeling is verzonden. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs had geleverd voor de verzending van het besluit, omdat de datum van verzending handmatig was ingevuld en er geen datumstempel op de brief stond.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit is verzonden. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat een handmatig ingevulde datum gelijk kan worden gesteld aan een verzendstempel, mits er geen geloofwaardige ontkenning van ontvangst is. De vreemdeling had niet aangetoond dat hij het besluit niet had ontvangen, en bovendien had hij de staatssecretaris niet op de hoogte gesteld van een adreswijziging. Hierdoor was de staatssecretaris gerechtigd om het besluit naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te sturen.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van besluiten en de verantwoordelijkheden van vreemdelingen om adreswijzigingen door te geven. De uitspraak bevestigt dat de staatssecretaris in dit geval correct heeft gehandeld door het besluit op de juiste wijze bekend te maken, en dat de termijn voor het indienen van bezwaar is aangevangen op de dag na de verzenddatum.

Uitspraak

200901238/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 13 januari 2009 in zaak nr. 08/6505 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 januari 2009, verzonden op 26 januari 2009, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, zakelijk weergegeven, ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 7 mei 2002 naar de vreemdeling is verzonden, omdat de verklaring in de begeleidende brief van de korpschef dat het op 7 mei 2002 naar het laatst bekende adres van de vreemdeling is verzonden niet in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal is vermeld en de vreemdeling terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2008 in zaak nr. 200705336/1 (www.raadvanstate.nl) heeft verwezen.
De staatssecretaris voert daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2005 in zaak nr. 200409511/1 (www.raadvanstate.nl), aan dat de in de brief van de korpschef handmatig ingevulde datum van verzending gelijk dient te worden gesteld met het plaatsen van een verzendstempel. Voorts is de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2008 in zaak nr. 200705336/1 niet van toepassing, nu in die zaak, voor zover thans van belang, geen bewijs voorhanden was van de gestelde aangetekende verzending, aldus de staatssecretaris.
2.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de bekendmaking, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.
Ingevolge artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats hiervan de staatssecretaris in kennis te stellen, onder opgave van het nieuwe adres.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr. 200702449/1, www.raadvanstate.nl) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk daadwerkelijk is verzonden.
2.3.1. Het besluit van 7 mei 2002 is niet aangetekend verzonden. De brief van de korpschef bij het besluit bevat de volgende zin: 'Deze beschikking is op ……..(datum) verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene'. Op de stippellijn is handmatig de datum '07-05-2002' ingevuld.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2008 in zaak nr. 200707984/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat daadwerkelijke verzending aannemelijk is gemaakt indien op de brief of het besluit een datumstempel is geplaatst en duidelijk is dat dit stempel de datum van de verzending betreft.
Dit is niet anders, indien, zoals in dit geval, op de brief, behorend bij het besluit, geen datumstempel is geplaatst, maar de verzenddatum handmatig is ingevuld.
Nu aldus geen verschil bestaat tussen het plaatsen van een datumstempel en het handmatig invullen van een datum, heeft de rechtbank dan ook ten onrechte overwogen dat de zin in de brief van de korpschef bij het besluit van 7 mei 2002, als hiervoor weergegeven, in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal had moeten worden vermeld.
Voorts klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte de uitspraak van 28 januari 2008 in zaak nr. 200705336/1 van toepassing heeft geacht, omdat in die zaak geen bewijs van de gestelde aangetekende verzending voorhanden was.
De grief slaagt in zoverre.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 juni 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.5. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij het besluit van 7 mei 2002 niet heeft ontvangen kan niet worden aangemerkt als een voldoende geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit.
2.6. De vreemdeling heeft aangevoerd dat het besluit van 7 mei 2002, nu het is toegezonden naar een adres waarvan bekend was dat hij daar niet meer woonde, aldus niet overeenkomstig artikel 3:41, tweede lid, van de Awb bekend is gemaakt.
2.6.1. Op 17 januari 2002 is de vreemdeling uitgeschreven bij de gemeentelijk basisadministratie persoonsgegevens. Op 11 april 2002 heeft de vreemdelingenpolitie een controle uitgevoerd op het laatst bekende adres van de vreemdeling en hem daar niet aangetroffen. Op 25 april 2002 is de vreemdeling bij aangetekend verzonden brief gevorderd om in persoon te verschijnen. De vreemdeling is niet verschenen. Voorts heeft de vreemdeling de staatssecretaris niet in kennis gesteld van de adreswijziging.
2.6.2. Gelet op de overwegingen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200502019/1 (AB 2005, 443), die ook in dit geval van toepassing zijn, heeft de staatssecretaris kunnen volstaan met het toezenden van het besluit van 7 mei 2002 aan het laatst bekende adres van de vreemdeling en aldus dit besluit overeenkomstig artikel 3:41, tweede lid, van de Awb bekend gemaakt. De beroepsgrond faalt.
2.7. Nu de staatssecretaris de daadwerkelijke verzending van het besluit van 7 mei 2002 naar het juiste adres van de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt en geen sprake is van een voldoende geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit, is ingevolge artikel 6:8, eerste lid van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 8 mei 2002 en ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 geëindigd op 5 juni 2002.
De vreemdeling heeft eerst bij brief van 21 maart 2007 tegen het besluit van 7 mei 2002 bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 25 juni 2007 terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend en geen aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 6:11 van de Awb. Het door de vreemdeling ingediende bezwaarschrift is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.8. De Afdeling zal het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 25 juni 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 13 januari 2009 in zaak nr. 08/6505;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
347-613.
Verzonden: 15 juli 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak