ECLI:NL:RVS:2009:BJ2670

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809235/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor dakopbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van [appellant A] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, thans gemeente Kaag en Braassem, ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 november 2007 een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op een woning. [appellant A] en [appellant B] maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond en handhaafde de bouwvergunning. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop [appellant A] hoger beroep instelde.

De Raad van State oordeelt dat het bouwplan, dat voorziet in een vergroting van de woning door uitbreiding van de eerste en tweede verdieping, niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de uitbreiding geen verandering brengt in de situering van de bestaande achtergevel en dat het bouwplan niet als een dakopbouw kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders terecht de bouwvergunning heeft verleend, omdat er geen weigeringsgronden zijn zoals bedoeld in artikel 44 van de Woningwet. Het hoger beroep van [appellant A] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200809235/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 november 2008 in zaak nr. 08/2924 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, thans gemeente Kaag en Braassem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, thans gemeente Kaag en Braassem (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant A]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 9 november 2007 herroepen op de grond dat op 25 augustus 2007 de bouwvergunning van rechtswege is verleend en de bouwvergunning voor het uitbreiden van de woning gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghouder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2009, waar [appellant A], in persoon,en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. van Weezel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een vergroting aan de achterzijde van de woning door de uitbreiding van de eerste en tweede verdieping op een bestaande uitbouw op de begane grond. Het dak van de woning, dat zich uitstrekt over de eerste en tweede verdieping, wordt op deze uitbouw over de gehele hoogte van de twee bouwlagen van de woning naar buiten gebracht. De achtergevel van de bestaande uitbouw bevindt zich op grotere afstand dan 2,5 m van de bestaande achtergevel van het naastgelegen perceel Watergang 113.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag de bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.2.1. lngevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Gogh Noord I + II" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend eengezins- en meergezinshuizen, bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ingevolge artikel 7, derde lid, onder j, mag van aaneengebouwde hoofdgebouwen de achtergevel niet meer dan 2,50 m naar achteren liggen ten opzichte van de achtergevel van het aangrenzende hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 7, derde lid, onder p, mag de hoogte van bijgebouwen, aanbouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 3,00 m.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, wordt onder hoofdgebouw verstaan een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, wordt onder een aanbouw verstaan een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
2.3. [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan ziet op het plaatsen van een dakopbouw en derhalve in strijd is met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.
2.3.1. Uit de bouwtekening blijkt dat het bouwplan een forse vergroting van het hoofdgebouw ter hoogte van het dak betreft. De slaapkamers op de eerste en tweede verdieping, die zich onder het dak bevinden, worden groter. De te bouwen uitbreiding is derhalve in functioneel opzicht als integrerend onderdeel van het hoofdgebouw te beschouwen. In bouwkundig opzicht is, gelet op de vorm en de omvang, geen sprake van een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw. Bovendien wordt de nok noch de dakrand van het dak van het hoofdgebouw verhoogd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan een uitbreiding van het hoofdgebouw betreft. Dat in de bouwaanvraag en de op 9 november 2007 verleende bouwvergunning is vermeld dat het bouwplan ziet op een dakopbouw doet hieraan niet af omdat bepalend is hoe het bouwplan in functioneel en bouwkundig opzicht moet worden gekwalificeerd. Niet in te zien is bovendien waarom het college niet zorgvuldig zou hebben gehandeld door de onjuiste kwalificatie van het bouwplan te herstellen nu de aard van de bezwaarschriftenprocedure meebrengt dat het college gebreken in de besluitvorming kan herstellen.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat deze uitbreiding van het hoofdgebouw in strijd is met het bestemmingsplan. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan geen verandering brengt in de situering van de bestaande achtergevel, die bestaat uit de achtergevel van de reeds bestaande uitbouw op de begane grond. Het bouwplan heeft geen invloed op de ligging van de achtergevel omdat het uitsluitend ziet op een wijziging van het dak aan de achterzijde van de woning. Het bouwplan is derhalve niet in strijd met artikel 7, derde lid, onder j, van het bestemmingsplan. Geen grond bestaat evenmin voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met artikel 7, derde lid, onder p, van de planvoorschriften. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, gaat de reeds bestaande uitbouw door het bouwplan deel uitmaken van het hoofdgebouw, zodat van een aanbouw met een ondergeschikte massa geen sprake meer is en de voor een aanbouw geldende bebouwingsvoorschriften niet van toepassing zijn.
2.3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
[appellant A] heeft geen advies van een andere deskundige overgelegd. Evenmin zijn aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van zijn stelling dat de gemeentelijke welstandscommissie als bedoeld in artikel 12b van de Woningwet het bouwplan niet objectief heeft beoordeeld en het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij is in aanmerking genomen dat gelet op het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de welstandscommissie bij het bezoek ter plaatse enkel de woning van vergunninghouder in ogenschouw heeft genomen zonder daarbij de directe omgeving van het bouwplan te betrekken. Anders dan [appellant A] betoogt zijn de welstandscriteria voor dakopbouwen niet van toepassing nu het bouwplan niet als dakopbouw kan worden aangemerkt. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
2.4. Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de bouwvergunning één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Nu zich gezien het vorenstaande geen weigeringsgronden als bedoeld in voormeld artikel voordoen is het college terecht niet toegekomen aan een afweging van de betrokken belangen, waaronder het behoud van voldoende zonlichttoetreding in de woning, en was het college gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
270-604.