ECLI:NL:RVS:2009:BJ2658

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900151/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en dwangsom bij afwijking van bouwvoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant had een bouwvergunning verkregen voor het bouwen van een woning, maar had in afwijking van deze vergunning een uitsteek in het zijdakvlak van de woning gerealiseerd. Het college van burgemeester en wethouders van Beuningen heeft de appellant gelast om deze uitsteek te verwijderen en het zijdakvlak in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de overtreding van de Woningwet.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de handhaving in het algemeen belang is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen concreet uitzicht op legalisering van de uitsteek bestond, aangezien de welstandscommissie negatief had geadviseerd. De Raad van State stelt dat de kosten die de appellant moet maken voor het verwijderen van de uitsteek voor zijn rekening komen, omdat hij in strijd met de verleende bouwvergunning heeft gehandeld. Ook het vertrouwensbeginsel is niet geschonden, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door het college die de appellant het gerechtvaardigde vertrouwen konden geven dat handhaving zou worden afgezien.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200900151/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 november 2008
in zaak nr. 07/5333 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de in afwijking van de verleende bouwvergunning van 9 mei 2006 voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] te Beuningen gebouwde uitsteek in het zijdakvlak van de woning (hierna: de uitsteek), te verwijderen en het zijdakvlak uit te voeren conform de bij de bouwvergunning van 9 mei 2006 behorende tekeningen.
Bij uitspraak van 27 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door L.G.M. Terwindt, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en A.G.M. Foppele, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.2. Vaststaat dat de uitsteek in afwijking van de verleende bouwvergunning van 9 mei 2006 is gebouwd, zodat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Het college was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen concreet uitzicht op legalisering van de uitsteek bestaat en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van de aanschrijving had behoren af te zien.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. De welstandscommissie heeft negatief over de uitsteek geadviseerd. Dat advies is op voorhand niet onjuist, zodat ten tijde van de beslissing op bezwaar geen zicht op legalisering bestond. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bezwaren van [appellant] tegen het negatieve welstandsadvies in deze handhavingsprocedure niet ter beoordeling staan. Op die bezwaren kan worden ingegaan, indien wordt opgekomen tegen een besluit tot weigering bouwvergunning voor de uitsteek te verlenen.
2.4.2. Verder is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat handhavend optreden in het onderhavige geval niet onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Dat handhavend optreden voor [appellant] hoge kosten tot gevolg heeft, nu het verwijderen van de uitsteek volgens hem bouwtechnisch gezien erg gecompliceerd is, komt voor zijn rekening, nu hij in afwijking van de verleende bouwvergunning heeft gebouwd.
2.4.3. De stelling van [appellant] dat het voldoen aan de last tot een vanuit welstandsoogpunt bezwaarlijk resultaat zal leiden, faalt eveneens. Het college heeft [appellant] niet alleen gelast de uitsteek te verwijderen, maar ook om het bouwwerk in overeenstemming te brengen met de bij de bouwvergunning van 9 mei 2006 behorende tekeningen, op basis waarvan de welstandcommissie positief over het bouwwerk heeft geadviseerd.
2.4.4. De rechtbank heeft evenzeer terecht het vertrouwensbeginsel niet geschonden geacht. De bouwinspecteur, die volgens [appellant] bij het constateren van de uitsteek zou hebben gezegd dat de bouw kon worden voortgezet mits een bouwaanvraag zou worden ingediend, is niet bevoegd over handhaving te beslissen. Niet is gebleken dat door of namens het college toezeggingen en/of mededelingen zijn gedaan, waaraan [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat van handhaving zou worden afgezien of dat in afwijking van de bouwvergunning mocht worden gebouwd.
2.4.5. Er bestaat tenslotte geen grond om het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden, dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het door de overtreding geschonden belang en de beoogde werking van de last, teneinde toereikend te zijn om [appellant] te bewegen het zijdakvlak uit te voeren in overeenstemming met de bouwvergunning.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
202.