ECLI:NL:RVS:2009:BJ2651

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806522/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het algemeen bestuur van waterschap Aa en Maas tot vaststelling van de Keur op waterberging

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] e.a. tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juli 2008, waarin het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de bevoegdheid van het algemeen bestuur van waterschap Aa en Maas om de Keur op de waterberging vast te stellen. De Keur, vastgesteld op 23 maart 2007, bevatte onder andere een gedoogplicht voor tijdelijke waterberging. De appellanten betogen dat het algemeen bestuur niet bevoegd was om deze Keur vast te stellen, omdat deze gebaseerd zou zijn op een vernietigd reconstructieplan en er geen gronden ruimtelijk waren bestemd tot waterbergingsgebied.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2009 behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het algemeen bestuur bevoegd was tot het vaststellen van de Keur, en deze uitspraak werd door de Raad van State bevestigd. De Raad oordeelde dat de bevoegdheid van het algemeen bestuur voortvloeit uit artikel 56 van de Waterschapswet, en dat de Keur niet in strijd was met de wetgeving. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de realisering van waterbergingscapaciteit op niet tot het oppervlaktewater behorende gronden tot de taken van het waterschap behoort. Het hoger beroep van [appellante] e.a. werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van waterschappen in het kader van waterhuishouding en de juridische basis voor hun besluiten. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200806522/1/H2.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Sint-Michielsgestel, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], allen wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juli 2008 in zaak nr. 07/3364 in het geding tussen:
[appellante] en anderen
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het algemeen bestuur van het waterschap Aa en Maas (hierna: het algemeen bestuur) de Keur op de waterberging waterschap Aa en Maas 2007 (hierna: de Keur) vastgesteld.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) het door [appellante] e.a. daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2008, verzonden op 15 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas (hierna: het dagelijks bestuur) een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2009, waar [appellante] e.a., vertegenwoordigd door J.B.M. Lauwerijssen, senior adviseur bij de besloten vennootschap ABAB Vastgoedadvies b.v., en het college, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W. van Goethem, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. van Breugel-van Tienhoven, ambtenaar in dienst van het waterschap, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet zijn waterschappen openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.
Ingevolge het tweede lid, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, betreffen de taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen de zorg voor hetzij de waterkering hetzij de waterhuishouding hetzij beide. Aan waterschappen, die met tenminste een van zulke taken zijn belast, kan daarnaast de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen.
Ingevolge artikel 56, eerste lid, is het waterschapsbestuur bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen.
Ingevolge artikel 77, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, berust de in artikel 56 omschreven bevoegdheid tot regeling en bestuur bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens reglement dan wel bij wet of bij algemene maatregel van bestuur is toegekend aan het dagelijks bestuur, aan de voorzitter of aan het bestuur van een afdeling.
Ingevolge artikel 78, eerste lid, maakt het algemeen bestuur de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen.
Ingevolge het tweede lid stelt het algemeen bestuur tevens vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Reglement van het waterschap Aa en Maaskant (hierna: het Reglement) heeft het waterschap ten doel de waterstaatkundige verzorging van de in artikel 1 bedoelde gebieden, voor zover deze verzorging niet tot taak van andere publiekrechtelijke lichamen behoort.
Ingevolge het tweede lid omvatten de taken van het waterschap:
a. het beheer en onderhoud van de waterkeringen, bedoeld in de Verordening op de waterkering Noord-Brabant 1997 en van de overige werken met een waterkerende functie;
b. de zorg voor de waterhuishouding voor zover het betreft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van oppervlaktewater, bedoeld in de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 1997 (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 1.1.1 van de Verordening wordt in deze verordening onder kwantiteitsbeheer verstaan: de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief opzicht zowel in hydrologische als morfologische zin, overeenkomstig de in het waterhuishoudings- en beheersplan vastgelegde doelstellingen, inclusief kadebeheer en bestrijding van natuurlijke verzilting.
2.2. [appellante] e.a. hebben gebruik gemaakt van de ingevolge de artikelen 153 en 155 van de Waterschapswet openstaande mogelijkheid van administratief beroep bij het college tegen de vaststelling van de Keur, onderscheidenlijk beroep bij de rechtbank tegen het besluit van het college.
2.3. [appellante] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur niet bevoegd was tot het vaststellen van de Keur, waarin onder meer een gedoogplicht tot tijdelijke berging van water is opgenomen. Hiertoe voeren zij aan dat de Keur is gebaseerd op de doorwerking van het reconstructieplan Maas en Meijerij, dat bij uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2007 in zaak nr. 200506843/1 is vernietigd, voor zover daarbij artikel 27 van de Reconstructiewet van toepassing was verklaard op de begrenzingen en werken van "bestaande inundatiegebieden" en "in te richten waterbergingsgebieden". Nu ten tijde van de vaststelling van de Keur voorts geen gronden ruimtelijk waren bestemd tot waterbergingsgebied, bestond geen wettelijke grondslag voor het vaststellen van de Keur, aldus [appellante] e.a..
2.3.1. Anders dan [appellante] e.a. betogen, vloeit uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2007 in zaak nr.
200506843/1niet voort dat de bevoegdheid van het algemeen bestuur om de Keur vast te stellen, is vervallen, nu die bevoegdheid rechtstreeks voortvloeit uit artikel 56, eerste lid, van de Waterschapswet.
Voor zover [appellante] e.a. betogen dat de Keur niet berust op een wettelijke grondslag nu deze ten onrechte is gebaseerd op de nog niet in werking getreden Waterwet, faalt dit betoog evenzeer, reeds omdat de bevoegdheid van het algemeen bestuur tot vaststelling van de Keur al in de Waterschapswet is neergelegd.
2.4. [appellante] e.a. betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de taak van het waterschap mede betrekking heeft op de realisering van waterbergingscapaciteit op niet tot het oppervlaktewaterlichaam behorende gronden, aangezien het waterschap slechts de zorg voor het oppervlaktewater tot taak heeft.
2.4.1. Artikel 56, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van het Reglement bepaalt, voor zover thans van belang, dat de taak van het waterschap de zorg voor de waterhuishouding omvat voor zover het betreft het kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Verordening.
Voor de beantwoording van de vraag of de realisering van waterbergingscapaciteit kwantiteitsbeheer betreft, is bepalend of het daarbij gaat om de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief opzicht. Anders dan [appellante] e.a. betogen, omvat het kwantiteitsbeheer mede het afvoeren van overtollig water van de in het beheersgebied van het waterschap gelegen oppervlaktewateren naar nabijgelegen gebieden teneinde daar dat water op te vangen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het kwantiteitsbeheer door een waterschap niet is beperkt tot de watergangen zelf, maar gezien artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet betrekking heeft op een bepaald gebied. Voor de beantwoording van voornoemde vraag is dan ook niet bepalend of de tijdelijke waterbergingsgebieden zelf tot het oppervlaktewater behoren. Dit wordt bevestigd in artikel 1.1.1 van de Verordening, waarin is bepaald dat ook het kadebeheer onder het kwantiteitsbeheer moet worden begrepen.
De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de realisering van waterbergingscapaciteit op niet tot het oppervlaktewater behorende gronden tot de taken van het waterschap behoort.
2.5. Voor zover [appellante] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit tot vaststelling van de Keur ten onrechte heeft gehandhaafd, omdat in administratief beroep de juridische betekenis van de bij de Keur behorende overzichtskaart "Deelgebied Dynamisch Beekdal" is komen te vervallen, faalt dit betoog. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen wettelijke bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de vaststelling van de legger en de vaststelling van de Keur gelijktijdig moeten plaatsvinden.
2.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat het algemeen bestuur bevoegd was tot vaststelling van de Keur.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Kessels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
505.