ECLI:NL:RVS:2009:BJ2629

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808727/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor carport in Maastricht

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht op 12 april 2007 geweigerd om aan [appellant] een vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een carport op zijn perceel in Maastricht. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 9 november 2007 het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het oorspronkelijke besluit gehandhaafd. De rechtbank Maastricht heeft op 21 oktober 2008 het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 2 december 2008 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak op 15 juni 2009 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de carport niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er, gezien het verstrijken van de beslistermijn, van rechtswege een bouwvergunning is verleend. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank Maastricht werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

De Raad van State heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de carport, zoals deze is gepositioneerd, niet in strijd is met de geldende bestemmingsplanvoorschriften. Dit leidde tot de conclusie dat het college niet bevoegd was om de bouwvergunning te weigeren, en dat de eerdere besluiten van het college vernietigd moesten worden. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van burgers in bouwzaken en de toepassing van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200808727/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 oktober 2008 in zaak nr. 07/2214 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een carport op het perceel [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 november 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar voor zover gericht tegen de motivering gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 12 april 2007 onder verbetering van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 november 2007 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 januari 2009.
Bij besluit van 29 januari 2009, verzonden op 5 februari 2009, heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 12 april 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en besloten alsnog over te gaan tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het realiseren van een carport op het perceel.
Bij brief van 23 maart 2009 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 29 januari 2009 bij brief van 19 maart 2009 ingestelde beroep, met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit de bij de verleende bouwvergunning behorende bouwtekeningen blijkt dat de carport aan één zijde aan de woning wordt bevestigd. Aan de andere zijde rust de overkapping van de carport op palen die tegen de tuinmuur staan. De woning van [appellant] is gelegen op een hoek, waardoor sprake is van twee aan een weg gelegen perceelsgrenzen, te weten de perceelsgrens aan [locatie] die evenwijdig loopt met de voorgevel van de woning en de perceelsgrens aan het pad dat evenwijdig loopt aan de zijgevel van de woning. De carport is geprojecteerd binnen een afstand van 3 m vanaf de aan het pad gelegen perceelsgrens.
2.2. Ingevolge artikel 1, onder 5, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maastricht-West, Maastricht-West herziening 1995" (hierna: het bestemmingsplan) wordt onder een ander bouwwerk verstaan een bouwwerk geen gebouw zijnde.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 23, wordt onder bijgebouw verstaan een gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 6, derde lid, onder a, mogen op de tot woondoeleinden bestemde gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die in overeenstemming zijn met het bepaalde in dit artikel.
Ingevolge artikel 6, derde lid, onder m, mogen andere bouwwerken slechts worden geplaatst op gronden welke gelegen zijn in het gebied 3,00 m vanaf de aan de weg gelegen perceelsgrens tot aan de achterperceelsgrens.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de carport in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan en dat, doordat het college niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft beslist op de bouwaanvraag, mitsdien een bouwvergunning van rechtswege is verleend, slaagt. Hoewel in artikel 6, derde lid, onder m, van de planvoorschriften niet uitdrukkelijk is vermeld dat de in acht te nemen minimale afstand van 3 m uitsluitend geldt voor de perceelsgrens aan de voorzijde van de woning, dient dit planvoorschrift, gelet op de tevens in het planvoorschrift opgenomen bewoordingen "tot aan de achterperceelsgrens", in samenhang bezien, wel als zodanig te worden uitgelegd. Uit voorgaande volgt dat de situering van de carport op een afstand van minder dan 3 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens niet in strijd is met artikel 6, derde lid, onder m, van de planvoorschriften.
2.4. Aangezien vast staat dat de carport niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan is er, gelet op het verstrijken van de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn na het indienen van de bouwaanvraag en het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, van rechtswege een bouwvergunning verleend. Het college was niet meer bevoegd een besluit op de bouwaanvraag te nemen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.6. Omdat het college bij besluit op bezwaar van 9 november 2007 ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de bouwvergunning moet worden geweigerd omdat de carport in strijd is met het bestemmingsplan, kan dit besluit niet in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] alsnog gegrond verklaren, het besluit op bezwaar van 9 november 2007 vernietigen wegens strijd met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet en het besluit tot weigering van de vrijstelling en bouwvergunning van 12 april 2007 herroepen.
2.7. Het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 29 januari 2009, dat, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de wet, geacht wordt eveneens onderwerp te zijn van dit geding, is gegrond, nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan dit besluit de grondslag is komen te ontvallen. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.8. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 oktober 2008 in zaak nr. 07/2214;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 9 november 2007, kenmerk SEB 07-0210 B;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 12 april 2007, kenmerk SEB 07-0210B;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 29 januari 2009 gegrond;
VII. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 29 januari 2009, kenmerk SEB 07 - 0210 B 2009.02339;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1610,00 (zegge: zestienhonderdtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
270-604.