200809378/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 november 2008 in zaak nr. 07/3404 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Bij besluit van 12 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hobbyatelier, berging en garage op het perceel [locatie] te Valkenswaard (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2006 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 29 november 2006, in zaak nr.
200601712/1, heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 september 2007 heeft het college het bezwaar van [belanghebbende] gegrond verklaard en alsnog geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 19 november 2008, verzonden op 24 november 2008, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door E.M. Ledder, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.W. van Heugten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een vrijstaand bijgebouw, waarin een hobbyatelier, een berging en een garage worden gerealiseerd.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schepelweijen-Zuid", zodat voor de bouw van het bijgebouw vrijstelling ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) dient te worden verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
In de beleidsnotitie van 24 augustus 2004 heeft het college aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college bereid is van deze vrijstellingsmogelijkheid gebruik te maken. Volgens de beleidsnotitie kan het college slechts in een bijzonder geval van de geformuleerde beleidslijnen afwijken, waarbij duidelijk moet worden gemotiveerd wat de reden is van de afwijking.
Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.4. Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan de beleidsnotitie.
2.5. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de omstandigheid dat andere bouwplannen, die wèl voldoen aan het beleid, voor [belanghebbende] meer bezwarend zouden kunnen zijn, geen omstandigheid kan zijn om af te wijken van het beleid. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 29 november 2006 heeft overwogen, is beslissend of het handelen overeenkomstig de beleidsregels in dit geval onevenredige gevolgen heeft voor [appellant]. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat daarvan in dit geval niet is gebleken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009