ECLI:NL:RVS:2009:BJ2621
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam
In deze zaak heeft de Raad van State op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. De aanvraag was afgewezen op 2 mei en 2 juli 2007, omdat het inkomen van [appellant] de grens overschreed die is vastgesteld in artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Daarnaast werd gesteld dat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging was aangevraagd voortvloeide uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb.
De rechtbank Amsterdam had eerder op 13 februari 2009 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad van State bevestigd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] de hoogte van het door de raad vastgestelde inkomen niet had bestreden, waardoor de Raad voor Rechtsbijstand zich terecht op het standpunt had gesteld dat de aanvraag voor rechtsbijstand niet kon worden ingewilligd.
In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het rechtsbelang voortvloeide uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Echter, omdat hij de overweging van de rechtbank over het inkomen niet had bestreden, faalde zijn betoog. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.