ECLI:NL:RVS:2009:BJ2620

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900939/2/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand en belanghebbendheid in alimentatiegeschil

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 juli 2009 uitspraak gedaan over het hoger beroep van [appellant], mede namens haar minderjarige zoon, tegen de afwijzing van een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage. De aanvraag werd afgewezen op 11 januari 2008, omdat het inkomen van [appellant] de wettelijke grens overschreed. De raad verklaarde het bezwaar van [appellant] voor zover ingediend namens haar zoon niet-ontvankelijk, omdat hij volgens de raad geen belanghebbende was in deze procedure.

De rechtbank 's-Gravenhage had eerder, op 19 januari 2009, het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde [appellant] dat haar zoon wel degelijk belanghebbende is in het alimentatiegeschil, aangezien het gaat om de kosten van zijn verzorging en opvoeding. De Raad van State overwoog dat volgens het Burgerlijk Wetboek ouders verplicht zijn naar draagkracht bij te dragen aan de kosten van hun minderjarige kinderen, maar dat de zoon in deze procedure niet als rechtzoekende kan worden aangemerkt, omdat hij geen procespartij is in het geschil over de kinderalimentatie.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage terecht het bezwaar van [appellant] voor zover ingediend namens haar zoon niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200900939/2/H2.
Datum uitspraak: 10 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], mede namens haar minderjarige [zoon], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2009 in zaak nr. 08/2839 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft de raad het door [appellant], mede namens haar minderjarige [zoon], daartegen gemaakte bezwaar voor zover ingediend namens [zoon] niet-ontvankelijk en voor zover ingediend door [appellant] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2009, verzonden op 21 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant], mede namens [zoon], daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant], mede namens [zoon], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft, mede namens [zoon], nadere stukken ingediend.
Desgevraagd hebben [appellant], mede namens [zoon], en de raad toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft de aanvraag ingediend voor het voeren van verweer tegen een verzoek van haar ex-echtgenoot om verlaging van de kinderalimentatie voor [zoon]. De raad heeft de aanvraag afgewezen omdat het inkomen van [appellant] de in de Wet op de rechtsbijstand gestelde grens overschrijdt. De raad heeft het bezwaar voor zover dat is ingediend namens [zoon] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij volgens de raad geen belanghebbende is bij de afwijzing van de aanvraag.
2.2. [appellant], mede namens [zoon], betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad het bezwaar voor zover ingediend namens [zoon] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren aan dat [zoon] de materiële belanghebbende is in het alimentatiegeschil en dat de raad van de hoogte van zijn inkomen had behoren uit te gaan.
2.3. Ingevolge artikel 1:404, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen.
Ingevolge artikel 1:406, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan, indien een ouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, de andere ouder de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren.
2.4. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat [zoon] niet de rechtzoekende is die rechtsbijstand behoeft nu hij geen procespartij is in het geschil omtrent de hoogte van de door zijn vader aan zijn moeder te betalen kinderalimentatie. De rechtbank heeft evenzeer terecht en op goede gronden geoordeeld dat de raad [zoon] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en het bezwaar voor zover ingediend door [zoon] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009
417.