ECLI:NL:RVS:2009:BJ2612
Raad van State
- Hoger beroep
- C.H.M. van Altena
- W. van Hardeveld
- Rechtspraak.nl
Afwijzing adoptieverzoek door de minister van Justitie en de niet-ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de Raad van State op 15 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 24 november 2008 het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar adoptieverzoek door de minister van Justitie niet-ontvankelijk verklaard. De minister had op 6 februari 2008 de aanvraag van [appellante] om toestemming tot opneming ter adoptie van een buitenlands kind afgewezen. Na het indienen van bezwaar door [appellante] op 1 juli 2008, verklaarde de minister dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. [appellante] stelde dat zij het besluit op bezwaar pas twee tot drie weken na 1 juli 2008 had ontvangen, omdat het bij haar buren was bezorgd. Ook gaf zij aan dat zij niet wist waar zij beroep moest instellen en pas op 15 augustus 2008 de benodigde informatie van de minister ontving.
De Raad van State overwoog dat het beroepschrift van [appellante] inderdaad te laat was ingediend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gronden die [appellante] aanvoerde niet leidden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De Raad van State benadrukte dat de rechtsmiddelenvoorlichting bij het besluit op bezwaar, ondanks het ontbreken van de vestigingsplaats van de rechtbank, voldoende was om [appellante] te informeren over de mogelijkheid om beroep in te stellen. De doorzendplicht volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had [appellante] in staat moeten stellen om tijdig beroep in te stellen bij een willekeurige rechtbank.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.