200805470/1/M1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holcim Nederland B.V., gevestigd te Alblasserdam,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holcim Nederland B.V. (hierna: Holcim) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer te verlenen voor het veranderen van een inrichting voor de op- en overslag van steen- en betonproducten met het vervaardigen van betonmortel en betonproducten op het perceel Hoogendijk 1 te Alblasserdam. Dit besluit is op 2 juni 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Holcim bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2009, waar Holcim, vertegenwoordigd door C. de Ruiter, ir. W. Schoonderbeek, ing. E. Jacobs en mr. F.P.J.M. Otten en mr. ing. L.J. Wildeboer, beiden advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ayal, ir. L.P.M. Hertsig, J.J. van Dijk-de Bakker en M.A.W. Jansen, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam, vertegenwoordigd door D.P. Nelemans, gehoord.
2.1. Bij besluit van 21 januari 2004 heeft het college een melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer geaccepteerd voor het op- en overslaan van steen- en betonproducten op het perceel Hoogendijk 1 te Alblasserdam. In verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2008 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) is het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer komen te vervallen en is sindsdien het Activiteitenbesluit van toepassing op het in werking zijn van de inrichting. Uit de Wet milieubeheer in samenhang bezien met het Activiteitenbesluit volgt dat voor de huidige activiteiten van Holcim geen vergunningplicht bestaat.
2.2. Holcim wil haar activiteiten op genoemd perceel uitbreiden in twee fasen. Voor de eerste fase, die ziet op het in gebruik nemen van een loskade, het plaatsen van een fabriek voor de productie van betonwaren en het incidenteel breken van betonpuin, heeft zij een revisievergunning aangevraagd. Tegelijkertijd heeft zij voor de tweede fase, die ziet op het plaatsen van een tweede fabriek voor de productie van betonwaren, het plaatsen van een centrale voor de productie van mortel en het uitbreiden van de opslag van grondstoffen, een veranderingsvergunning aangevraagd. Hierop heeft het bestreden besluit betrekking.
2.3. Holcim betoogt dat het college de aanvraag om een veranderingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd. Aangezien de inrichting voorheen al in werking was op grond van een melding en thans in werking is onder het Activiteitenbesluit, moet de situatie volgens Holcim worden beschouwd als ware de inrichting in werking op grond van een oprichtingsvergunning. Holcim beroept zich hierbij tevens op bestaande rechten.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om een veranderingsvergunning moet worden geweigerd omdat Holcim niet beschikt over een oprichtingsvergunning. Hier voegt het college aan toe dat het de aanvraag om een revisievergunning heeft geweigerd. Volgens het college is het in strijd met het systeem van de Wet milieubeheer om een veranderingsvergunning te verlenen als Holcim niet beschikt over een oprichtingsvergunning.
2.3.2. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat met het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a, van de
Wet milieubeheer wordt bedoeld het juridisch oprichten van een inrichting. Het feitelijk opgericht zijn is hiervoor niet voldoende. De inrichting is niet krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer opgericht.
Voor zover Holcim zich beroept op overgangsrecht uit het Activiteitenbesluit overweegt de Afdeling dat geen overgangsrecht bestaat voor de situatie dat een inrichting in verband met wijziging van de activiteiten niet meer onder het Activiteitenbesluit valt maar vergunningplichtig is.
Wat betreft het betoog van Holcim over bestaande rechten overweegt de Afdeling dat Holcim niet beschikt over een onderliggende vergunning zodat van bestaande rechten geen sprake kan zijn.
Uit eerdere uitspraken van de Afdeling van 4 februari 2009, in zaak nrs. 200807446/2 en 200807446/3 (www.raadvanstate.nl), en van 24 mei 1996, in zaak nr. E03.95.1290 (M en R 1997/1, nr. 15), volgt dat bij het ontbreken van een onderliggende vergunning geen grondslag bestaat voor het verlenen van een veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer. Nu Holcim niet beschikt over een onderliggende vergunning heeft het college de veranderingsvergunning terecht geweigerd wegens strijd met het systeem van de Wet milieubeheer.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009